ECLI:NL:GHARL:2015:8255
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijkheid wegens ontbreken voorbehoud hoger beroep in civiele zaak
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen twee besloten vennootschappen over de betaling van een openstaand bedrag na het uitvoeren van bronbemalingswerkzaamheden. De appellante, een besloten vennootschap, had de geïntimeerde opdracht gegeven voor deze werkzaamheden in het kader van een nieuwbouwproject. Na het uitvoeren van de werkzaamheden heeft de geïntimeerde facturen gestuurd, waarvan een deel door de appellante is betaald, maar een restant van € 19.481,05 bleef openstaan. De appellante heeft in reconventie schadevergoeding gevorderd wegens vermeende schade door het niet aanvragen van de benodigde vergunningen door de geïntimeerde.
In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vorderingen van de geïntimeerde toegewezen en de vorderingen van de appellante afgewezen. De appellante is tegen deze uitspraak in hoger beroep gekomen. Het hof heeft echter vastgesteld dat partijen hun geschil op basis van artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de kantonrechter hebben voorgelegd, en dat voor hoger beroep slechts openstaat als partijen uitdrukkelijk hebben verklaard dat zij de mogelijkheid van hoger beroep hebben voorbehouden. Dit bleek niet het geval te zijn, waardoor het hof de appellante niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar hoger beroep.
Het hof heeft de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van de geïntimeerde toegewezen en het arrest uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van het expliciet voorbehouden van het recht op hoger beroep in civiele procedures, vooral in zaken die onder artikel 96 Rv vallen.