ECLI:NL:GHARL:2015:8133

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 oktober 2015
Publicatiedatum
28 oktober 2015
Zaaknummer
14/00689
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding in WOZ-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de hoogte van de proceskostenvergoeding in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) aan de orde is. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 281.000, welke waarde na bezwaar werd verlaagd naar € 269.000. De rechtbank had de kostenvergoeding voor rechtsbijstand vastgesteld op € 117,50, waarbij een wegingsfactor van 0,25 (zeer licht) werd gehanteerd.

Belanghebbende was het niet eens met deze wegingsfactor en stelde dat de complexiteit van de zaak een hogere wegingsfactor van 1 rechtvaardigde. De heffingsambtenaar daarentegen verdedigde de toegepaste wegingsfactor van 0,25. Tijdens de zitting op 15 oktober 2015 in Arnhem zijn beide partijen gehoord, en is het proces-verbaal van deze zitting aan de uitspraak gehecht.

Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht de wegingsfactor 0,25 had toegepast, gezien de geringe bewerkelijkheid en gecompliceerdheid van de zaak. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat het Hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/00689
uitspraakdatum:
27 oktober 2015
Uitspraak van de twaalfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 19 juni 2014, nummer Awb 14/95, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Hellendoorn(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 23 te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2012, voor het jaar 2013 vastgesteld op € 281.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2013 (OZB) opgelegd.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 269.000, de aanslag dienovereenkomstig verminderd en aan belanghebbende wegens kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand een proceskostenvergoeding toegekend van € 117,50.
1.3
Belanghebbende is tegen de hoogte van de kostenvergoeding in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 19 juni 2014 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] , kantoorgenoot van de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [B] (juridisch adviseur [C] ) en [D] (WOZ medewerkster van de gemeente Hellendoorn, namens de heffingsambtenaar van de gemeente Hellendoorn te Nijverdal.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Aan belanghebbende is door een derde, te weten [E] , verbonden aan [F] te [G] , beroepsmatig rechtsbijstand verleend in de bezwaar- beroeps- en hogerberoepsfase.
2.2
In de bezwaarfase heeft op 21 november 2013 een hoorzitting plaatsgevonden. In die zitting zijn in circa een uur 15 WOZ-zaken van verschillende belanghebbenden, waaronder die van belanghebbende behandeld. Daaraan voorafgaand heeft de heffingsambtenaar naar aanleiding van het door de rechtsbijstandverlener ingediende, summiere standaard-bezwaarschrift de beschikking waarbij de WOZ-waarde van belanghebbendes onroerende zaak is vastgesteld heroverwogen, de vastgestelde waarde verminderd en deze opgenomen in een door hem opgesteld en aan belanghebbende toegezonden conceptadvies. Dit conceptadvies is ten behoeve van de uitspraak op bezwaar vervolgens, voor zover hiervan sprake was, aangevuld met gegevens die op de hoorzitting naar voren zijn gebracht. Deze hebben niet geleid tot een verdere vermindering van de in het conceptadvies opgenomen verminderde waarde.
2.3
De grieven die zijn vermeld in het nadere bezwaarschrift van belanghebbendes rechtsbijstandverlener hebben bij het doen van uitspraak op bezwaar geen enkele rol gespeeld. Ten tijde van het opstellen van het conceptadvies, in de hoorzitting en bij het doen van uitspraak op bezwaar beschikte de heffingsambtenaar niet over het nadere bezwaarschrift van belanghebbende. Niet duidelijk is wanneer dit stuk is opgesteld. Belanghebbendes rechtsbijstandverlener heeft het op 24 juni 2013 gedagtekende schriftelijke stuk op 24 april 2014 ter zitting van de Rechtbank ingebracht, waarna de heffingsambtenaar daarvan kennis heeft kunnen nemen. De Rechtbank heeft dit stuk als tardief gepasseerd.
2.4
Bij uitspraak op bezwaar is de heffingsambtenaar in overeenstemming met het uitgebrachte conceptadvies gedeeltelijk aan het bezwaar van belanghebbende tegemoetgekomen. Hierbij is de waarde verminderd tot € 269.000, de aanslag dienovereenkomstig verminderd en aan belanghebbende wegens kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand een proceskostenvergoeding toegekend van € 117,50. De heffingsambtenaar is bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding uitgegaan van de wegingsfactor 0,25 (zeer licht) als bedoeld in onderdeel C1 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: de Bijlage).

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is de hoogte van de proceskostenvergoeding.
3.2
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat op basis van de bewerkelijkheid en gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee samenhangende werkbelasting van de rechtsbijstandsverlener, bij de berekening van de in de bezwaarfase toegekende proceskostenvergoeding een wegingsfactor 1 in aanmerking had moeten worden genomen.
3.3
De heffingsambtenaar stelt zich daarentegen op het standpunt dat een wegingsfactor 0,25 in overeenstemming is met de bewerkelijkheid en gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in aanmerking komt voor een vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Evenmin is in geschil dat de kosten zich beperken tot de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en dat het bedrag van deze kosten dient te worden vastgesteld overeenkomstig de in de Bijlage neergelegde berekeningsmethodiek. Daarbij wordt het aantal punten voor verrichte proceshandelingen vermenigvuldigd met de waarde per punt en de toepasselijke wegingsfactor. Partijen zijn eensluidend van mening dat in bezwaar dient te worden uitgegaan van één punt voor het bezwaarschrift, één punt voor de hoorzitting en een waarde per punt van € 235. Het geschil beperkt zich tot de vraag welke wegingsfactor aan het gewicht van de zaak dient te worden toegekend.
4.2
Onderdeel C1 van de Bijlage onderscheidt voor de bepaling van het gewicht van een zaak vijf categorieën. De wegingsfactor kan variëren van 0,25 voor een zeer lichte zaak tot wegingsfactor 2 voor een zeer zware zaak. Blijkens de toelichting op de wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht van 25 februari 2002, Staatsblad 113, blz. 6, dient de uitkomst steeds in overeenstemming te zijn met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener. De beoordelende instantie dient zelfstandig – op grond van een eigen waardering – te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt (vgl. HR 23 september 2011, nr. 10/04238, ECLI BT2293, BNB 2011/265).
4.3
In het onderhavige geval heeft de heffingsambtenaar wegingsfactor 0,25 (zeer licht) toegepast. Gelet op de geringe bewerkelijkheid en gecompliceerdheid van de zaak is dit naar het oordeel van het Hof juist. Het door belanghebbende tegen deze beslissing ingestelde beroep is derhalve terecht ongegrond verklaard.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Monsma, lid van de twaalfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op 27 oktober 2015 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, Het lid van de belastingkamer,
(J.L.M. Egberts)
(J.A. Monsma)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 oktober 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.