In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van ABN AMRO Lease N.V. tegen drie besloten vennootschappen, [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3]. De zaak betreft de uitleg van een hoofdelijkheidsakte die door de geïntimeerden is ondertekend in het kader van een Sale & Lease-overeenkomst. ABN AMRO Lease vordert hoofdelijke betaling van een bedrag van € 11.891.034,30, voortvloeiend uit twee lease-overeenkomsten. De rechtbank Midden-Nederland had eerder de vorderingen van ABN AMRO Lease afgewezen, waarbij werd overwogen dat de geïntimeerden niet redelijkerwijs konden verwachten dat zij met de ondertekening van de hoofdelijkheidsakte een verdergaande aansprakelijkheid aanvaarden dan voor de verplichtingen die voortvloeiden uit de Sale & Lease-overeenkomst.
Het hof heeft de feiten zelfstandig vastgesteld en is tot de conclusie gekomen dat de hoofdelijkheidsakte duidelijk is en dat de geïntimeerden zich hoofdelijk hebben verbonden voor alle verplichtingen jegens ABN AMRO Lease. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd en de vordering van ABN AMRO Lease toegewezen. De Haviltex-norm, die de uitleg van overeenkomsten regelt, is toegepast om te bepalen wat partijen redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Het hof oordeelt dat de tekst van de hoofdelijkheidsakte geen ruimte laat voor de interpretatie dat de aansprakelijkheid beperkt zou zijn tot de Sale & Lease-overeenkomst. De geïntimeerden hebben onvoldoende onderbouwd dat zij niet de bedoeling hadden om zich ook voor de verplichtingen van de moedermaatschappij te verbinden. Het hof heeft de geïntimeerden veroordeeld in de proceskosten en de wettelijke rente toegewezen.