Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
tussen partijen uitgesproken. Voorts is bij deze beschikking het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud van
€ 1.746,- per maand afgewezen. De vrouw heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld. Hangende deze procedure is gebleken dat de (echtscheidings)beschikking abusievelijk niet was ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De vrouw heeft vervolgens (opnieuw) een verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank ingediend. Bij beschikking van 26 januari 2005 van de rechtbank Zwolle-Lelystad is de echtscheiding tussen partijen opnieuw uitgesproken.
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
nr. 3, p. 7). In geval van een kortdurend huwelijk (niet langer dan 5 jaar) dat kinderloos is gebleven is de maximale termijn de duur van het huwelijk (artikel 1:157 lid 6 BW). Het ligt voor de hand dat ook in geval van een langer durend maar ook kinderloos gebleven huwelijk, deze wetshistorische informatie van belang is, dat naar deze bijzondere limiteringsregeling wordt gekeken en dat deze zo nodig analoog wordt toegepast, zij het dat de termijn van 12 jaar niet kan worden overschreden.
€ 1.670,- per maand kan voorzien.
mr. [D] d.d. 11 mei 2015 blijkt - en de vrouw heeft dit erkend - dat de vrouw dit bedrag in vier delen heeft ontvangen: in maart 2005 € 100.000,-, in juni 2006 € 109.238,34, in december 2010 € 100.000,- en in februari 2012 € 213.788,86. De vrouw heeft haar stelling dat zij van een deel van dit bedrag een garagebox heeft betaald, een auto heeft gekocht en schulden heeft afgelost, niet met stukken onderbouwd. Ook heeft zij niet inzichtelijk gemaakt waaraan zij het resterende bedrag heeft besteed. Ter zitting heeft de vrouw aangegeven dat zij ook nadat partijen uit elkaar zijn gegaan heeft gewerkt. Concrete informatie heeft zij daarover echter niet verstrekt zodat niet inzichtelijk is gemaakt of en zo ja in welke mate zij de afgelopen jaren behoeftig is geweest. Voor het hof is niet inzichtelijk geworden of de financiële keuzes die de vrouw ten aanzien van haar vermogen heeft gemaakt -die zij overigens niet met stukken heeft onderbouwd-, verantwoord waren. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw dan ook onvoldoende aangetoond dat zij in die mate heeft moeten interen op haar vermogen dat zij thans behoeftig is, mede gelet op de inkomsten die zij ook ontvangt uit hoofde van een periodieke lijfrente- of pensioenverzekering bij [B] . Noch heeft de vrouw inzichtelijk gemaakt welke inspanningen zij heeft verricht teneinde in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De enkele stelling dat zij per 3 april 2013 arbeidsongeschikt is geworden is daarvoor onvoldoende.