ECLI:NL:GHARL:2015:7895

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
14/00511
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikking en administratieplicht in belastingzaken met betrekking tot een coffeeshop

In deze zaak staat centraal of de Inspecteur van de Belastingdienst terecht een informatiebeschikking heeft opgelegd aan belanghebbende, die een coffeeshop exploiteert. De informatiebeschikking is gebaseerd op het niet voldoen aan de administratie- en bewaarplicht zoals vastgelegd in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De Inspecteur heeft geconstateerd dat er ernstige tekortkomingen in de administratie van belanghebbende zijn, waardoor deze niet als betrouwbare basis voor de fiscale winstberekening kan dienen. Belanghebbende heeft tegen deze beschikking bezwaar gemaakt, maar de Inspecteur heeft deze gehandhaafd.

De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar de Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de administratie van belanghebbende niet voldeed aan de eisen die aan een deugdelijke administratie gesteld mogen worden. Er zijn diverse gebreken geconstateerd, zoals het ontbreken van kascontroles, onduidelijkheden in de omzetregistratie en het niet bijhouden van inkoopfacturen. Het Hof concludeert dat de Inspecteur de informatiebeschikking terecht heeft opgelegd, omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen.

Belanghebbende heeft ook aangevoerd dat de informatiebeschikking rechtskracht mist omdat deze niet is ondertekend door de Inspecteur. Het Hof oordeelt echter dat de inhoud van de beschikking duidelijk is en dat belanghebbende niet in haar processuele belangen is geschaad. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank, maar vernietigt de uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de loonheffing, omdat de Inspecteur niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de aanwezigheid van meer personeel dan in de administratie is vastgelegd. De uitspraak van het Hof is openbaar uitgesproken op 20 oktober 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 14/00511
uitspraakdatum: 20 oktober 2015
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
en het incidenteel hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Groningen(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 15 april 2014, nummer AWB LEE 12/1841, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De Inspecteur heeft ten aanzien van belanghebbende een informatiebeschikking met dagtekening 19 december 2011 op de voet van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) genomen met betrekking tot de navolgende belastingmiddelen en jaren respectievelijk tijdvakken:
  • Inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2005 tot en met 2009;
  • Premie Ziekenfondswet 2005;
  • Premie Zorgverzekeringswet 2006 tot en met 2009;
  • Omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2009;
  • Loonbelasting over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005;
  • Loonheffingen 2006 tot en met 2009.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 15 april 2014 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover deze ziet op de loonheffing over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2010, de informatiebeschikking voor zover deze ziet op de loonheffing over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2010 vernietigd, bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar, de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 42 aan belanghebbende te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 1.217,50, te betalen aan belanghebbende.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. In datzelfde geschrift heeft de Inspecteur incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.5
Belanghebbende heeft het incidenteel hoger beroep beantwoord.
1.6
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.7
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2015 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. [A] , als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [C] , [D] en [E] .
1.8
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
1.9
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is geboren [in] 1969. Zij drijft twee ondernemingen in [F] . Belanghebbende heeft tot 25 januari 2012 een coffeeshop onder de naam “ [G] ” (hierna: de coffeeshop) geëxploiteerd; daarnaast heeft zij een eetcafé onder de naam “ [H] ” (hierna: het eetcafé) geëxploiteerd.
2.2
Belanghebbende heeft in de coffeeshop naast softdrugs ook koffie, thee, snoep en rookwaren verkocht. Sinds eind 2007 was er uitsluitend sprake van een afhaalcoffeeshop.
2.3
Bij de coffeeshop was een vaste werkneemster in dienst, mevrouw [I] . Daarnaast waren er uitzendkrachten werkzaam via [J] Uitzendbureau.
2.4
De Inspecteur heeft bij belanghebbende ten aanzien van de coffeeshop een boekenonderzoek ingesteld. Hij heeft - onder meer - het volgende geconstateerd, waarbij belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder is aangeduid:
“(…)
Omzetlijsten
Op dagen dat de coffeeshop was geopend, waren er twee diensten: een dienst overdag en een avonddienst. Per dienst was er één verkoper. Iedere verkoper noteerde bij het begin van zijn/haar dienst de beginvoorraad per soort softdrugs (in aantallen zakjes) op de omzetlijst. Als er nieuwe voorraad werd aangevoerd, vermelde hij/zij dit (in aantallen zakjes) als bijvulling op de lijst. Ook de voorraad aan het eind van de dienst legde hij/zij (in aantallen zakjes) vast op de lijst. In de laatste kolom gaf hij/zij de omzet (in euro’s) weer. De omzet werd berekend door de bijvulling bij de beginvoorraad op te tellen en daar de eindvoorraad van af te trekken en de uitkomst te vermenigvuldigen met de prijs van de betreffende soort softdrugs.
(…)
Inkoop- en Excel lijsten
Vervolgens totaliseerde eiseres (handmatig) per periode de bijvullingen van de omzetlijsten op inkooplijsten. Deze inkooplijsten bracht zij ten slotte in in een Excel bestand.
(…)
Digitale kaslijsten
Daarnaast hield eiseres in een Excel bestand kaslijsten bij. Hierop vermelde zij het begin- en eindsaldo, de horeca-inkomsten, de uitgaven en de overboekingen naar de giro. Ook vermelde zij per week of per maand op deze lijsten de inkoop van de softdrugs. De telling resulteerde in een bedrag dat eiseres aanduiden met de term “rest”. De eerste dag van de volgende periode (maand of week) begon met dit bedrag.
(…)
Bij de verwerking van de kaslijsten bracht de boekhouder correcties aan.
(…)
Door brand in het eetcafé zijn de digitale bestanden van 2005 tot en met 2008 met betrekking tot de coffeeshop verloren gegaan. Eiseres had van deze bestanden geen back-ups gemaakt. De papieren versie van deze jaren heeft zij, evenals de digitale overzichten van de jaren 2009 en 2010 aan mij ter beschikking gesteld.
(…)
Op 8 juni 2010 heeft eiseres tijdens het gesprek aan het begin van het onderzoek tegenover mij verklaard dat het kassaldo meestal € 3.000 á € 4000 bedroeg. Bij hoge uitzondering had zij wel eens € 10.000 in de kas.
In de administratie is de kas verdicht. De bedragen zijn niet tot afzonderlijke transacties te
herleiden.
In overleg met de (toenmalige) adviseur van eiseres heb ik voor de beoordeling van de
kasadministratie van ieder jaar in de controleperiode één maand geselecteerd en onderzocht.
Tijdens dit onderzoek het ik het volgende geconstateerd:
Januari 2005
- op 3 en 4 januari heeft eiseres geen omzet verantwoord;
- de bankstortingen op 11 en 15 januari zijn niet in de kasadministratie vermeld;
- de bonnetjes van [K] , [L] en [M] (tweemaal) zijn niet in de kasadministratie vermeld.
De boekhouder heeft een en ander achteraf handmatig aangevuld.
De bijvulling die eiseres handmatig heeft bijgehouden, sluit niet aan op de gegevens die zij in Excel heeft ingevoerd. Als voorbeeld noem ik Superskunk 5. Eiseres heeft verklaard dat haar inkopen gelijk zijn aan de bijvullingen zoals zij die handmatig heeft bijgehouden.
Volgens de daglijsten heeft eiseres 393 zakjes bijgevuld. Volgens haar inkoopadministratie in Excel heeft zij 425 zakjes ingekocht.
Maart 2006
De bijvulling die eiseres handmatig heeft bijgehouden, sluit niet aan op de gegevens die zij in Excel heeft ingevoerd. Als voorbeeld noem ik Afghaanskunk 5. Eiseres heeft verklaard dat haar inkopen gelijk zijn aan de bijvullingen zoals zij die handmatig heeft bijgehouden.
Volgens daglijsten heeft zij 1024 zakjes bijgevuld. Volgens haar inkoopadministratie in Excel heeft zij 1113 zakjes ingekocht.
Juli 2007
De bijvulling die eiseres handmatig heeft bijgehouden, sluit niet aan op de gegevens die zij in Excel heeft ingevoerd. Als voorbeeld noem ik Afghaanskunk 5. Eiseres heeft verklaard dat haar inkopen gelijk zijn aan de bijvullingen zoals zij die handmatig heeft bijgehouden.
Volgens daglijsten heeft zij 240 zakjes bijgevuld. Volgens haar inkoopadministratie in Excel heeft zij 280 zakjes ingekocht.
Week 48 van het jaar 2008
Eiseres heeft de inkopen van week 48 en 49 van respectievelijk € 7.779,70 en € 6.737,80 in het jaar 2008 als nog te betalen post opgenomen in haar administratie. Deze inkopen komen echter niet voor in de kasadministratie van 2008 of 2009. Ook heeft eiseres deze inkoop is niet als schuld opgenomen op de balans per ultimo 2008 of 2009.
December 2009
De bijvulling die eiseres handmatig heeft bijgehouden, sluit niet aan op de gegevens die zij in Excel heeft ingevoerd. Als voorbeeld noem ik Superskunk 5. Eiseres heeft verklaard dat haar inkopen gelijk zijn aan de bijvullingen zoals zij die handmatig heeft bijgehouden.
Volgens daglijsten heeft zij in 440 zakjes bijgevuld. Volgens haar inkoopadministratie in Excel heeft zij 480 zakjes ingekocht. Hieruit concludeer ik dat de inkopen of de omzet (of beide) niet volledig in de administratie is (zijn) verwerkt.
(…)
Crediteuren
De crediteuren worden in de jaarrekening 2005, 2006 en 2007 verantwoord onder schulden aan leveranciers en handelskredieten. (…)
In de jaarrekeningen 2008 en 2009 heeft eiseres de crediteuren opgenomen onder de overige schulden.”.
2.5
De Inspecteur heeft de coffeeshop in de periode waarop de informatiebeschikking (zie 2.20 hierna) betrekking heeft (met een uitloop naar het jaar 2010) meerdere malen bezocht voor een waarneming ter plaatse (WTP). De Inspecteur heeft vermeld het volgende per WTP te hebben geconstateerd en/of met belanghebbende te hebben besproken:
“12 juni 2007
Eiseres gaf aan dat zij alleen de bijvulling boekte. De bijvulling wordt wel in zakjes genoteerd maar niet in geld. Eiseres en ik hebben besproken dat de bijvulling in zakjes en in geld aan elkaar moet worden gekoppeld. Daarnaast heb ik met eiseres afgesproken dat zij de volgende gegevens met betrekking tot de inkopen moet vastleggen:
- in koopprijs per gram;
- de ingekochte hoeveelheid per soort softdrugs;
- de datum waarop de softdrugs bij haar worden afgeleverd.
14 juli 2008
Ik heb een verschil geconstateerd van € 12,80 met betrekking tot de omzet van de overige
artikelen. Eiseres heeft dit verschil niet kunnen ophelderen.
14 oktober 2008
Ik heb een verschil geconstateerd van € 3,00 met betrekking tot de omzet van de softdrugs.
Eiseres heeft dit verschil niet kunnen ophelderen.
17 februari 2009
De medewerker wist niet meer hoeveel wisselgeld bij het begin van zijn dienst in de kas zat. Het begin saldo van de kas bedraagt normaal altijd € 100,00. Het kassaldo bedroeg op het moment van de waarneming € 117,20. De omzet volgens de X-afslag bedroeg op dat moment € 26,20. Eiseres heeft dit verschil niet kunnen ophelderen.
16 april 2009
Ik heb een verschil geconstateerd van € 8,00 met betrekking tot de omzet van de softdrugs en een verschil van € 11,94 met betrekking tot de omzet van de overige artikelen. Eiseres heeft deze verschillen niet kunnen ophelderen.
Daarnaast heb ik eiseres verzocht het werkrooster waaruit duidelijk wordt elke medewerker(s) wanneer aanwezig zijn bij te houden en te bewaren.
17 september 2009
Ik heb een verschil geconstateerd van € 51,00 met betrekking tot de omzet van de softdrugs en een verschil van € 6,25 met betrekking tot de omzet van de overige artikelen. Eiseres heeft deze verschillen niet kunnen ophelderen.
Daarnaast heb ik vastgesteld dat eiseres niet per transactie de hoeveelheid (in zakjes of in
grammen) verkochte softdrugs bijhield. Ook de soort verkochte softdrugs legde zij niet vast.
11 februari 2010
Ik heb een verschil geconstateerd van € 13,00 met betrekking tot de omzet van de softdrugs.
Eiseres heeft dit verschil niet kunnen ophelderen.
Daarnaast heb ik vastgesteld dat eiseres niet per transactie de hoeveelheid (in zakjes of in
grammen) verkochte softdrugs bijhield. Ook de soort verkochte softdrugs legde zij niet vast.
13 april 2010
Ik heb met eiseres de rapportage van het bezoek van 11 februari 2010 besproken. Zij verklaarde tegenover mij dat zij nog steeds niet per transactie de hoeveelheid (in zakjes of in grammen) verkochte softdrugs bijhield en dat zij ook de soort verkochte softdrugs niet vastlegde.”.
2.6
De Inspecteur heeft in zijn brief van 13 juni 2008 aan belanghebbende - onder meer - het volgende vermeld:
“(…)
In de afgelopen periode hebben wij u op 07 september 2007, 29 november 2007 en 30 mei 2008 een onaangekondigd bezoek gebracht.
Tijdens deze bezoeken is door verrekening van beginvoorraad en getelde aanwezige voorraad vastgesteld hoeveel softdrugs er op de bewuste dag tot moment van bezoek verkocht zijn. Op 30 mei jl. is tevens het aanwezige kasgeld geteld. Hierbij is geen verschil geconstateerd.
De betreffende bedragen zijn in uw dossier opgenomen.
Aan deze bezoeken kunt u geen enkele rechten ontlenen betreffende de aanvaardbaarheid van enige fiscale aangifte dan wel de betrouwbaarheid/juistheid van uw kasadministratie.
(…).”.
2.7
Belanghebbende heeft eind 2007, begin 2008 de wijze waarop de coffeeshop werd geëxploiteerd gewijzigd. Sedertdien is sprake van een afhaalcentrum.
2.8
De door het uitzendbureau [J] gefactureerde bedragen lopen per uur uiteen van € 13,50 tot € 17,25. De Inspecteur heeft daartoe de totale loonsom per jaar gedeeld door het aantal uren dat de coffeeshop is geopend. In deze berekening is de overdracht meegenomen van de werkzaamheden waarbij derhalve tijdelijk meer werknemers aanwezig zijn. Voor de jaren 2005, 2008 en 2010 leidt dat tot een loonsom per uur van respectievelijk € 13, € 20 en € 14.
2.9
Belanghebbende heeft bij de start van het onderzoek op 8 juni 2010 verklaard dat het kassaldo meestal € 3.000 tot € 4.000 beliep. Bij hoge uitzondering had zij wel eens meer dan € 10.000 in kas.
Blijkens de jaarrekeningen 2005 tot en met 2009 bedroeg het kassaldo ultimo van die jaren:
2005 € 12.919
2006 € 58.522
2007 € 25.777
2008 € 28.783
2009 € 15.698.
Belanghebbende heeft blijkens de administratie op 1 januari 2007 een bedrag van € 58.419,23 uit de kas opgenomen als privé-opname. De aanwending van dat bedrag is de Inspecteur niet bekend gemaakt.
Op 30 juni 2006 zou belanghebbende volgens de kaslijst meer dan € 110.000 in kas hebben gehad.
2.1
Blijkens de jaarrekeningen bedraagt de balansvoorraad € 1.000. Belanghebbende heeft meegedeeld dat dit bedrag overeenstemt met de aanwezige voorraad overeenkomstig de roesmiddelenlijst per 31 december van elk jaar.
De feitelijke voorraad van de roesmiddelen per balansdatum bedraagt in euro’s:
31 december 2004 283
31 december 2005 691
31 december 2006 415
31 december 2007 1.418
31 december 2008 865
31 december 2009 1.017
2.11
De omzet en de inkoopwaarde van de roesmiddelen bedroegen volgens de jaarrekeningen als volgt:
Jaar 2005 2006 2007 2008 2009
Omzet (€) 360. 175 513.157 742.774 565.886 508.624
Inkoopwaarde (€) 216.699 289.322 544.894 421.697 371.565
Het vorenstaande leidt tot de navolgende brutowinstpercentages:
65,5 84,5 38,7 33,4 138,8
2.12
Blijkens de administratie heeft belanghebbende voor het product Afghaanskunk de volgende brutowinstpercentages gehanteerd:
- januari 2005 85
- december 2005 92
- januari 2006 72
- december 2006 52
- januari 2007 43
- december 2007 52
- januari 2008 28
- december 2008 32
- januari 2009 32
- december 2009 37
2.13
De Inspecteur heeft een theoretische goederenbeweging opgezet op basis van de aanwezige facturen van leveranciers en deze verminderd met het eigen gebruik en de bedragen aan hoog en laag tarief omzetbelasting.
Dat leidt voor de jaren 2005 tot en met 2009 tot een omzet “horeca en overige” van achtereenvolgens (in euro’s) 53.995,10, 60.546,79, 75.440,59, 9688,21 en 10.084,03.
De verantwoorde omzet over de jaren heeft achtereenvolgens bedragen (in euro’s) exclusief omzetbelasting: 32.487,00, 49.243,00, 43.843,00, 4.955,00 en 7.577,00. Het vorenstaande leidt tot een verschil (wederom in euro’s) van achtereenvolgens 21.508,10, 11.303,79, 31.597,59, 4.733,21 en 2.507,03.
2.14
Belanghebbende heeft eind 2012 de exploitatie van de coffeeshop beëindigd vanwege de slechte resultaten. Ten tijde van het einde van de exploitatie waren er schulden aan de accountant, het uitzendbureau en aan een - of meer - van haar leveranciers. Aan belanghebbende zouden op krediet cannabisproducten zijn verkocht. Uit dien hoofde resteert een schuld van circa € 100.000.
2.15
Tijdens het boekenonderzoek zijn er daglijsten zonder naam van een werknemer aangetroffen.
2.16
Belanghebbende heeft zes tot tien leveranciers gehad die haar onderneming van roesmiddelen hebben voorzien. Deze roesmiddelen werden in gripzakjes verkocht. Afhankelijk van de inhoud heeft de verkoopprijs € 5,00, € 12,00 of € 20,00 bedragen. De verkoopprijzen zijn in de jaren 2005 tot en met 2009 niet gewijzigd. De hoeveelheid per zakje was wel afhankelijk van de inkoopprijs van de roesmiddelen.
2.17
Er is geen aansluiting tussen de inkopen en de bedragen die belanghebbende volgens haar administratie heeft betaald.
a. Belanghebbende heeft de bijvullingen van januari 2005 volgens de administratie eerst in april 2005 betaald en de inkopen van april, mei en juni 2005 in september 2005.
b. Ultimo 2008 bedraagt de schuld aan haar leveranciers € 87.834. Dit bedrag is samengesteld uit inkopen vanaf medio oktober 2008.
c. De betaling van de inkopen van de laatste week van 2008 is op 30 april 2009 geboekt.
d. Op 1 december 2009 heeft belanghebbende de volgende roesmiddelen ingekocht:
- 40 zakjes Sneeuwwitje 5;
- 20 zakjes Sneeuwwitje 12, en
- 10 zakjes Sneeuwwitje 20.
Volgens de kaslijsten heeft belanghebbende deze inkoop op 30 mei 2010 betaald. De totale inkoop bedroeg € 30.422. Daarvan is op 30 mei 2010 een deel groot € 20.000 betaald. Wanneer het restant is betaald blijkt niet uit de administratie.
e. In de periode 24 november tot en met 30 november 2008 heeft belanghebbende voor een bedrag van € 7.779,70 aan artikelen ingekocht. Deze inkopen zijn niet geboekt. Datzelfde geldt voor de inkopen in de periode van 1 december tot en met 7 december 2008. Dat beloopt een bedrag van € 6.736,80. Op de maandlijsten en de daglijsten komen deze inkopen wel voor maar in de administratie is de betaling niet verwerkt.
2.18
Belanghebbende heeft de werkroosters van het personeel niet bewaard. Datzelfde geldt voor de prijslijsten van de roesmiddelen.
2.19
Voor het jaar 2005 heeft de Inspecteur met dagtekening 10 december 2010 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premieheffing volksverzekeringen vastgesteld. Voor het jaar 2006 heeft hij de definitieve aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen vastgesteld met dagtekening 19 december 2008. Voor het jaar 2007 heeft de Inspecteur de definitieve aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met dagtekening 18 juni 2010 vastgesteld.
2.2
Met dagtekening 19 december 2011 heeft de Inspecteur een informatiebeschikking opgelegd waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“Betreft: informatiebeschikking
(…)
In verband met het boekenonderzoek met betrekking tot de aangiften:
- Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2005 tot en met 2009;
- Premie ZFW 2005;
- Zorgverzekeringswet (ZVW) 2006 tot en met 2009;
- Omzetbelasting over het tijdvak 1-1-2005 tot en met 31-12-2010;
- Loonbelasting over het tijdvak van 1-1-2005 tot en met 31-12-2005;
- Loonheffingen 2006 tot en met 2010.
zijn in de door u gevoerde administratie dusdanig ernstige tekortkomingen geconstateerd, dat deze verworpen wordt. De administratie kan daarom niet dienen als betrouwbare grondslag voor de fiscale winstberekening.
Hieronder volgt een omschrijving van de geconstateerde gebreken.
-
Er worden geen kascontroles uitgevoerd (werkelijk kassaldo is niet bekend);
-
Er worden geen kasopnames uitgevoerd (geen kasverschillen geconstateerd);
-
De kas loopt regelmatig negatief;
-
Er zijn diverse (tel)fouten geconstateerd op de daglijsten en kaslijsten;
-
De vastgestelde brutowinstpercentages van de jaren 2005 tot en met 2009 verschillen onderling onverklaarbaar te veel;
-
De vastgestelde brutowinstpercentages zijn zowel relatief als absoluut te laag;
-
De uitkomst van de theoretische omzetberekening van de overige omzet (horeca) wijkt onaanvaardbaar af van de verantwoorde omzet;
-
Inkopen worden dubbel geboekt;
-
Inkopen worden niet geboekt;
-
Prijslijsten worden niet bewaard;
-
Balansen komen niet overeen met de werkelijke situatie;
-
Het kassaldo komt niet overeen met de werkelijke situatie;
-
De voorraad op de balans is niet conform de werkelijkheid;
-
De schulden aan de verschillende leveranciers zijn niet gespecificeerd;
-
De administratie dient zodanig te zijn ingericht en te worden gevoerd en de gegevensdragers dienen zodanig te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de administratieplichtige de benodigde medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie. Omdat belastingplichtige de digitale bestanden niet heeft bewaard is het niet mogelijk om de controle binnen een redelijke termijn uit te voeren;
-
Vaststaat dat alle verkopen contant worden afgerekend en dat veel zakelijke betalingen (met name voor de inkoop van de SD) ook contant worden verricht. De aard van de bedrijfsvoering brengt daarom mee dat een volledige kasadministratie van wezenlijk belang is voor de controle van de omzet- en winstverantwoording in de onderneming. In de onderneming ontbreken de inkoopfacturen en gegevens over de identiteit van de leverancier(s). Om aan de inspecteur toch op een controleerbare wijze inzicht te verschaffen over de met de verkoop van drugs gerealiseerde omzet en winst mag van de ondernemer in redelijkheid worden verwacht dat hij door middel van dagstaten zowel in hoeveelheden als in geld bijhoudt welke bedragen ter zake van de inkoop van cannabisproducten op welke data zijn uitgegeven en dat hij een hierop aansluitende kas- en voorraadadministratie voert. In ieder geval dienen de inkoopprijs, de soort, de hoeveelheid en de datum van inkoop van de drugs te worden bijgehouden en dienen de relevante bescheiden te worden bewaard;
-
Er is tijdens de waarnemingen ter plaatse in 2008, 2009, 2010 en 2011 geconstateerd dat de verkopen per soort in zakjes per transactie niet op de wijze wordt bijgehouden op daadwerkelijk moment van verkoop. Tijdens de laatste waarneming ter plaatse is wederom vastgesteld dat pas aan het eind van een dienst de transacties worden geregistreerd. Hiermee geeft belastingplichtige bewust aan zich niet volledig aan de administratieplicht te houden.
-
Belastingplichtige heeft niet voldaan aan de bewaarplicht. De volgende onderdelen van de administratie zijn niet bewaard: Digitale kaslijsten 2005, 2006 en 2007, Prijslijsten. Door het niet bewaren van deze bestanden voldoet belastingplichtige niet aan artikel 52, lid 4, 5 en 6 AWR.
Informatiebeschikking
Onder verwijzing naar artikel 52a van de AWR stellen wij vast dat u niet heeft voldaan aan de op u rustende administratieplicht ingevolge artikel 52 van de AWR.”.
2.21
Belanghebbende heeft tegen de hiervoor bedoelde informatiebeschikking, bij brief van 3 januari 2012, bezwaar gemaakt.
2.22
Op 24 april 2012 heeft er een hoorgesprek plaatsgevonden tussen de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [N] , en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door [B] en [D] . Op 24 april 2012 heeft de Inspecteur belanghebbende het verslag van het hoorgesprek toegezonden. Belanghebbende heeft hierop bij brief van 8 mei 2012 gereageerd.
2.23
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 juni 2012 de informatiebeschikking gehandhaafd.
2.24
Belanghebbende heeft tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep verklaard dat het bewijsaanbod dat belanghebbende in eerste aanleg heeft gedaan als ingetrokken moet worden beschouwd.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de Inspecteur terecht de onderhavige informatiebeschikking heeft genomen. Meer in het bijzonder is in geschil of belanghebbende heeft voldaan aan de administratie- en bewaarplicht van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en van de informatiebeschikking.
3.4
De Inspecteur concludeert in het principaal hoger beroep tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, en in het incidenteel hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover betrekking hebbend op de genomen informatiebeschikking voor de loonbelasting 2005 en de loonheffing 2006 tot en met 2010, en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

4.Beoordeling van het geschil

Algemeen
4.1
Het met ingang van 1 juli 2011 in werking getreden artikel 52a, eerste lid, van de AWR bepaalt, voor zover te dezen van belang:
“Indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag (…) niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49, 52, en, voor zover het de verplichtingen van administratieplichtigen betreft ten behoeve van de heffing van de belasting waarvan de inhouding aan hen is opgedragen, aan de verplichtingen ingevolge artikel 53, eerste, tweede en derde lid, kan de inspecteur dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking). De inspecteur wijst in de informatiebeschikking op artikel 25, derde lid.”
4.2
Voor de beoordeling of de Inspecteur de informatiebeschikking terecht heeft gegeven, is van belang of belanghebbende heeft voldaan aan de op haar rustende administratieverplichting van artikel 52 van de AWR. De Inspecteur neemt het standpunt in dat belanghebbende daaraan niet heeft voldaan. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat na de gemotiveerde betwisting door belanghebbende op de Inspecteur de last rust om aannemelijk te maken, dat het verstrekken van de gevraagde gegevens en inlichtingen voor de belastingheffing van belanghebbende van belang kan zijn en dat belanghebbende de gegevens en inlichtingen niet duidelijk, stellig en zonder voorbehoud heeft verstrekt.
Prealabel
4.3
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de genomen informatiebeschikking rechtskracht mist nu deze niet door de Inspecteur is ondertekend. De Inspecteur heeft erkend dat de voormelde beschikking niet is ondertekend maar zich daarbij op het standpunt gesteld dat ondertekening niet vereist is om toch rechtsgeldig te zijn.
4.4.
Naar het oordeel van het Hof staat blijkens de stukken van het geding vast dat de informatiebeschikking ten aanzien van belanghebbende is genomen en dat belanghebbende de beschikking ook aldus heeft begrepen. Voorts is het Hof ambtshalve van oordeel dat de inhoud van de informatiebeschikking niet voor meerderlei uitleg vatbaar is. Belanghebbende kan daarom in redelijkheid niet in onzekerheid hebben verkeerd omtrent inhoud, doel en strekking van de genomen beschikking en dat deze afkomstig is van de (bevoegde) Inspecteur. Belanghebbende is in zoverre niet in haar processuele belangen geschaad. Het Hof is van oordeel dat louter de omstandigheid dat de beschikking niet door de Inspecteur is ondertekend niet kan leiden tot de gevolgtrekking dat aan de beschikking geen rechtskracht moet worden toegekend. Ter ondersteuning van dit oordeel verwijst het Hof naar HR 27 februari 2015, nr. 14/03215, ECLI: NL:HR:2015: 473, BNB 2015/81, in het bijzonder de overwegingen 2.2.1 en 2.2.2. Het Hof is van oordeel dat, gelet op de ruime bewoordingen van het arrest, het aldaar gegeven oordeel van de Hoge Raad ertoe strekt dat de onderhavige beschikking rechtskracht toekomt. Daarbij heeft het Hof mede acht geslagen op de gevoerde correspondentie tussen partijen voorafgaand aan het nemen van de beschikking. In zoverre faalt het hoger beroep van belanghebbende.
4.5
In artikel 52a, derde lid, van de AWR is - voor zover van belang - het volgende bepaald: “Indien de inspecteur een aanslag, navorderingsaanslag (…) vaststelt (…) voordat de met betrekking tot die belastingaanslag (…) genomen informatiebeschikking onherroepelijk is geworden, vervalt de informatiebeschikking.”
4.6
Belanghebbende heeft zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat de informatiebeschikking moet worden vernietigd omdat voor de belastingmiddelen en de jaren waarvoor deze is genomen de aanslagen reeds onherroepelijk vaststaan. De Inspecteur heeft dat standpunt van belanghebbende - eveneens zakelijk weergegeven - gemotiveerd betwist en zich daarbij op het standpunt gesteld - zie daartoe 2.19 - dat de informatiebeschikking betrekking heeft op nog op te leggen belastingaanslagen. Belanghebbende heeft van haar geen kant geen feiten en/of omstandigheden aannemelijk gemaakt waaruit het tegendeel blijkt, noch is het Hof dat bij kennisname van het dossier, in het bijzonder uit hetgeen de Rechtbank dienaangaande heeft onderzocht en vastgesteld, gebleken. Het vorenstaande brengt het Hof tot het oordeel dat de Inspecteur de informatiebeschikking mocht nemen en dat deze niet strijdig is met het bepaalde in artikel 52a, derde lid van de AWR.
Bewijsaanbod van de Inspecteur
4.7
De Inspecteur heeft tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep aangeboden bewijs te leveren voor zijn stelling dat de accountant van belanghebbende heeft erkend dat er fouten zijn gemaakt, welk standpunt door de (gemachtigde van) belanghebbende is bestreden. Het aanbod betreft een nog niet eerder in het geding gebracht stuk uit het dossier van de controlerende ambtenaar. Het Hof heeft tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep partijen meegedeeld dat het zich over dit bewijsaanbod zal beraden en dienaangaande een beslissing zal nemen.
4.8
Het Hof is van oordeel dat het bewijsaanbod kan worden gepasseerd nu het Hof op basis van de conclusie van dupliek reeds zelfstandig tot het oordeel is gekomen dat er in de administratie van belanghebbendes onderneming veelvuldig fouten zijn opgetreden, welke de accountant van belanghebbende heeft erkend en heeft gecorrigeerd bij het samenstellen van de jaarrekening. Of daarmee alle fouten zijn hersteld en welke gevolgen daaraan moeten worden verbonden met betrekking tot het naleven van de administratie- en/of bewaarplicht door belanghebbende, komt hierna bij het geven van een oordeel over de betrouwbaarheid en volledigheid van de administratie aan de orde.
Waarneming ter plaatse; daaraan te ontlenen te honoreren vertrouwen; ontbreken nieuw feit
4.9
Partijen heeft bij de Rechtbank de vraag verdeeld gehouden of een waarneming ter plaatse (WTP) in haar gevolgen gelijk kan worden gesteld aan een boekenonderzoek, zoals belanghebbende stelt en de Inspecteur gemotiveerd heeft bestreden. Volgens belanghebbende kan zij daaraan het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat de Inspecteur akkoord is gegaan met de wijze waarop belanghebbende haar inkomsten en uitgaven administreert zoals zij dat heeft gedaan en de Inspecteur dat tijdens een reeks van WTP’s heeft geconstateerd. Dat dient er tevens toe te leiden dat de Inspecteur een nieuw feit als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de AWR dat navordering rechtvaardigt, ontbeert.
4.1
Ook in hoger beroep heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat de Inspecteur door het instellen van de WTP’s op de hoogte was van de wijze waarop belanghebbende haar administratie van de coffeeshop heeft gevoerd en dat zij daaraan het in rechte te honoreren vertrouwen mag ontlenen dat de administratie aan de wettelijke vereisten voldoet. De Inspecteur heeft dat standpunt wederom gemotiveerd bestreden.
4.11
Het Hof kan belanghebbende in haar standpunt niet volgen en overweegt daartoe het volgende. Tijdens het instellen van de WTP heeft de controlerend ambtenaar van de Belastingdienst zich schriftelijk - zie de brief van 13 juni 2008 - op het standpunt gesteld dat daaraan geen in rechte te vertrouwen kan worden ontleend. Het Hof is van oordeel dat nu sprake is van een momentopname daaraan niet het in rechte te beschermen vertrouwen kan worden ontleend dat de Inspecteur een integraal oordeel heeft gegeven over de materiële juistheid van de gevoerde administratie over alle in de informatiebeschikking genoemde jaren en belastingmiddelen. Evenmin kan thans worden geoordeeld dat de Inspecteur door het instellen van WTP’s en de toentertijd gedane bevindingen een navordering rechtvaardigend nieuw feit zou ontberen, reeds niet omdat de vraag of een navordering rechtvaardigend nieuw feit ontbreekt, naar ’s Hofs oordeel, onderdeel van het geschil vormt waarin de nog op te leggen (navorderings)aanslagen en naheffingsaanslagen tussen partijen in discussie zijn en nadien aan het rechterlijk oordeel zullen worden onderworpen.
Aanwezigheid van een stash
4.12
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende haar bedrijf mede geëxploiteerd heeft met behulp van een zogenoemde stash. Een stash is, naar partijen het Hof hebben geïnformeerd, een verborgen bergplaats waar een deel van de voorraad - namelijk dat deel dat de door politie en Justitie gedoogde hoeveelheid te boven gaat - wordt aangehouden en aangekochte ruwe cannabis wordt bewerkt, afgewogen en voorverpakt ten behoeve van de consument. Belanghebbende heeft ontkend over een stash te hebben beschikt.
4.13
Het Hof is van oordeel dat de bewijslast inzake de aanwezigheid van een stash op de Inspecteur rust. Deze heeft, ook na daarnaar tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep te zijn bevraagd, erkend dat hij daarvoor geen concrete aanwijzingen heeft. Weliswaar heeft hij gewezen op het feit dat collega’s van belanghebbende daarover wel de beschikking hebben, maar het Hof acht in het concrete geval de aanwezigheid van een stash niet aannemelijk gemaakt. De kennelijke vooronderstelling van de zijde van de Inspecteur dat de wijze waarop een coffeeshop wordt gedreven, namelijk met gebruikmaking van een stash als voormeld, een feit van algemene bekendheid zou zijn, volgt het Hof niet. Bijgevolg schiet de onderbouwing tekort van de stelling van de Inspecteur over de aangegeven omzet, en daarvan als afgeleide de winst, in de in de informatiebeschikking vermelde jaren voor de heffing van inkomstenbelasting.
Administratieve gebreken; deugdelijke grondslag voor de winstbepaling
4.14
In het arrest HR 26 juni 2015, nr. 13/04127, ECLI:NL:HR:2015:1740, voor zover voor de beslechting van het onderhavige geschil van belang, is het navolgende overwogen:
“2.3.2. In een geval als het onderhavige dienen in een geautomatiseerd bestel- en kassasysteem ingevoerde detailgegevens ingevolge artikel 52, lid 1, AWR te worden bewaard indien deze gegevens voor de heffing van belasting van belang zijn (vgl. HR 21 maart 2008, nr. 43966, ECLI:NL:HR:2008:BC7256, BNB 2008/207). Anders dan uit dit arrest zou kunnen worden afgeleid, vallen dergelijke detailgegevens in beginsel onder de in artikel 52, lid 1, AWR opgenomen bewaarplicht, omdat met behulp van deze gegevens de volledigheid van de verantwoording van de omzet in geld kan worden geverifieerd aan de hand van een op goederenniveau te leggen verband tussen de (totale) inkoop en de (totale) verkoop, en die gegevens aldus voor de heffing van belasting van belang kunnen zijn. Een dergelijk belang ontbreekt indien de administratie voldoende andere gegevens bevat die een afdoende controle binnen een redelijke termijn van de verantwoorde omzet in geld mogelijk maakt. Voorts geldt dat geen grond bestaat voor omkering en verzwaring van de bewijslast indien geconstateerde gebreken in de administratie van zo weinig gewicht zijn dat zij omkering en verzwaring van de bewijslast niet rechtvaardigen (zie onder meer HR 18 februari 2011, nr. 10/00556, ECLI:NL:HR:2011:BO4376, BNB 2011/143) of indien sprake is van overmacht.”
4.15
Artikel 52, eerste lid, van de AWR, voor zover hier van belang, bepaalt dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, (…) naar de eisen van dat bedrijf, (…) op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Artikel 52, vierde lid, van de AWR bepaalt dat administratieplichtigen voor zover bij of krachtens de belastingwet niet anders is bepaald, verplicht zijn de in de voorgaande leden bedoelde gegevensdragers gedurende zeven jaar te bewaren.
Het zesde lid van artikel 52 van de AWR bepaalt dat de administratie zodanig dient te zijn ingericht en te worden gevoerd en dat de gegevensdragers zodanig dienen te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de administratieplichtige de benodigde medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.
4.16
Bij de beantwoording van de vraag of belanghebbende heeft voldaan aan de administratieplicht moet rekening worden gehouden met de aard en omvang van de onderneming. Op de voet van het bepaalde in artikel 52 van de AWR mag worden verwacht dat belanghebbende op een systematische wijze en voor de Inspecteur inzichtelijke en controleerbare wijze de inkoop van softdrugs in haar administratie vastlegt (vergelijk HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184). Dit houdt onder meer in dat de ondernemer door middel van dagstaten in hoeveelheden, soorten softdrugs ( hierna ook: roesmiddelen) en geld bijhoudt op welke data de inkopen zijn verricht en dat zij een hierop aansluitende voorraadadministratie voert.
4.17
Belanghebbende heeft erkend dat er veel kleine gebreken zijn in de administratie. Deze zouden echter zijn gecorrigeerd bij het samenstellen van de jaarrekening en zouden ook overigens niet kunnen leiden tot het oordeel dat de administratie niet voldoet aan de eisen die daaraan - rekening houdend met de aard en omvang van de onderneming - in redelijkheid mogen worden gesteld, bijgevolg waarvan omkering en verzwaring van de bewijslast dient te volgen. Voorts heeft, zo heeft belanghebbende gesteld, de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat in alle jaren deze gebreken zich voordoen en dat het te dezen om betekenisvolle bedragen gaat. Ter ondersteuning van haar standpunt verwijst belanghebbende naar de bijlagen zoals deze aan de pleitnota in hoger beroep zijn gevoegd.
4.18
Het Hof merkt op dat de Inspecteur met de (toenmalige) belastingadviseur/accountant van belanghebbende de afspraak heeft gemaakt om per jaar een maand te onderzoeken. Deze afspraak had de strekking dat de aldus gevonden resultaten maatgevend moeten worden geacht voor de wijze waarop gedurende het volledige boekjaar, tevens kalenderjaar, de resultaten van belanghebbendes onderneming zijn bijgehouden. Belanghebbende heeft erkend dat er veel - door belanghebbende als kleine aangeduide - gebreken in de administratie zijn opgetreden, maar is van mening dat zulks niet toepassing van de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast rechtvaardigt.
4.19
Dienaangaande overweegt het Hof dat de geconstateerde tekortkomingen a prima vista een gering financieel belang vertegenwoordigen, maar dat gelet op het repeterend karakter waarmee deze zich over alle in de informatiebeschikking vermelde jaren voordoen daaraan niet kan worden voorbijgegaan. Voorts komt nadrukkelijk het beeld naar voren dat de voorraadadministratie niet sluitend is (vergelijk 2.4 en 2.5). Een vergelijking van de aanwezige soorten roesmiddelen met de blijkens de dagstaten aanwezige hoeveelheden per soort roesmiddelen geeft bij herhaling verschillen te zien, zowel voor de elkaar opvolgende jaren maar ook voor een concreet aangeduid product, “de Afghaanskunk”. Hetgeen belanghebbende dienaangaande heeft verklaard acht het Hof onvoldoende om de materiële juistheid van de gevoerde administratie geloofwaardig te achten. Het Hof acht niet geloofwaardig dat belanghebbende bij - naar haar zeggen - sterk wisselende inkoopprijzen niet ertoe zou zijn overgegaan de verkoopprijzen daaraan aan te passen. Het Hof wijst in dit verband op het verslag van het startgesprek van 8 juni 2010, waarbij belanghebbende verklaart haar verkoopprijzen mede te bepalen door die van de “concullega” (bijlage 2, conclusie van dupliek bij de Rechtbank). Voorts beschikt belanghebbende niet over een afzonderlijke inkoopadministratie. De - naar zeggen van belanghebbende dagelijkse - inkopen worden rechtstreeks op de dagstaten bijgeboekt. Uit het vorenstaande trekt het Hof - onder verwijzing naar de hiervoor opgenomen passage uit het arrest van de Hoge Raad - de conclusie dat de aanwezige administratie het de Inspecteur niet mogelijk maakt de inkopen op juistheid en volledigheid te beoordelen.
4.2
Voorts vormt bij een onderneming als die welke belanghebbende in de onderhavige jaren heeft gedreven de kasadministratie een zeer belangrijk onderdeel van de administratie. Alle inkopen worden immers contant gedaan en ook de verkopen geschieden louter contant. Ten einde de Inspecteur inzicht te geven in de juistheid en volledigheid van dit onderdeel van de administratie, moeten daaraan hoge eisen worden gesteld. Naar het oordeel van het Hof voldoet de administratie niet aan deze eisen. In de eerste plaats wijst het Hof op de veelvuldig voorkomende kleine kasverschillen in alle gecontroleerde maanden. Daarnaast wijst het Hof op het grote bedrag van een contante opname (2.9) waarvoor belanghebbende in redelijkheid een antwoord zou moeten (kunnen) geven, wat zij niet heeft gedaan. Dat klemt te meer gelet op de oplopende schulden aan zes leveranciers van de roesmiddelen. Ook ontbreekt op de dagstaten het bedrag van de betaling van de geboekte inkopen welke daarop zijn geboekt, hetgeen kennelijk zijn verklaring moet vinden in het - naar zeggen van belanghebbende - aan haar verleende leverancierskrediet. Het Hof acht de Inspecteur geslaagd in het bewijs van zijn stelling dat de kasadministratie niet aan redelijke daaraan te stellen vereisten voldoet en acht aannemelijk dat sprake is van een louter op papier bestaand kassaldo.
4.21
Het vorenstaande vindt steun in hetgeen het Hof ontleent aan bijlage 4 respectievelijk 5 bij het verweerschrift bij de Rechtbank. Zo wijst het Hof - in een niet als uitputtende opsomming bedoeld overzicht - op hetgeen op de navolgende dagstaten is vermeld:
- Roesmiddelenlijst [G] 13/01/05 [O] , opmerkingen: Ik kan zelf niet meer zien waarom ik zoveel te veel heb (ben te moe) Het komt vast wel goed, misschien te weinig in kas? Verschil € 67;
- Roesmiddelenlijst [G] 29/01/05 [P] : opmerkingen. Van afghaan skunk € 5; 10 stuks naar restwiet € 3,50.Verschil € 30, met de toevoeging “dit klopt met originele cijfers!” ;
- omzetlijst koffieshop [G] Wo 01/03/106, [Q] , bijzonderheden: maandag 27-3, Dinsdag 28-3, Woensdag 29-3, met de tekst “ontbreken!, niet, toch gevonden!” Daarnaast met de hand bijgeschreven de behaalde omzet;
- omzetlijst koffieshop [G] za 11/3/2006 ov [R] , Bij het verschil van € 50, teveel, de opmerking “Zou ’t niet weten!”.
-omzetlijst koffieshop [G] zo 26/03/06 ov, [S] , met vermelding onder bijzonderheden: * Vanochtend extra geld al in lade. * Ketama of polm (€ 20) niet opgeschreven! Een verschil van € 57,50
-omzetlijst koffieshop [G] di 3-7-2007 [P] ; een verschil van € 6, en onder bijzonderheden: In kas zit € 6 te weinig. Daaronder te veel?
- omzetlijst koffieshop [G] zo 15-07-07, [T] , OV, onder bijzonderheden: er is teveel spacecake, korting 5
- omzetlijst koffieshop [G] MA 23/07/07, verschil € 41, onder bijzonderheden: Kasomzet is vele malen hoger dan er is verkocht. Fout zit ‘em waarschijnlijk daarin.
- Omzetlijst [G] Di, OV, 01/12/09, [T] , handgeschreven: Kerst 25+26 dec. Dicht? Zijn in ieder geval geen tellijsten… 31-12 samengevoegd? Heb ’t bij de ochtendshift ingevuld!
Bijlage 5:
- De omzetlijst van januari 2005, handgeschreven: “geen daglijsten aangetroffen. Niet in geld en goederen”.
- apr-06, totale inkoop € 22.125,90. Daaronder handgeschreven: 10.000 betaald in juni
- een lijst waarop is vermeld Totaal inkoop € 32.968,19, 1e deel betaald € 24.000 nog te betalen € 8.968,19
- een lijst met de vermelding Totaal € 30.422,36 (“met zwarte pen”) en bet. 20.000,- euro (“is blauwe pen”).
Het Hof is van oordeel dat deze lijsten het standpunt van de Inspecteur bevestigen dat de administratieve vastlegging van de inkoop en de daarmee samenhangende omzet niet juist en volledig is geweest. Aan hetgeen belanghebbende als bijlagen bij zijn pleitnota in hoger beroep heeft gevoegd, komt onvoldoende gewicht toe om het Hof tot andere afwegingen en een ander oordeel te kunnen brengen.
4.22
Ook de analyse van de horecaomzet en de daarop gebaseerde herberekening (2.13) door de Inspecteur bevestigen naar het oordeel van het Hof dat de administratie van belanghebbendes onderneming niet juist kan zijn. Deze berekening acht het Hof voorshands redelijk en ook feitelijk voldoende onderbouwd.
4.23
Op 24 april 2012 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden, waarvan een verslag is gemaakt dat de Inspecteur aan belanghebbende heeft toegezonden. Daarin komt onder meer aan de orde dat de hogere inkoopprijs wordt opgevangen door minder in een gripzakje te doen zodat een zelfde verkoopprijs blijft gehandhaafd. Belanghebbende heeft dat in haar reactie van 8 mei 2015 niet bestreden. In dat licht is niet inzichtelijk waarom de brutowinstpercentages zo uiteenlopen zoals de Inspecteur heeft geconstateerd (2.12). Bij minder grammen roesmiddelen in de gripzakjes blijft de brutowinstmarge immers gehandhaafd. Ook dit draagt bij aan het bewijs voor het standpunt van de Inspecteur dat de administratie geen juiste vastlegging van de goederenbeweging en de omzet vormt.
Lening(en) van een of meer leverancier(s)
4.24
Belanghebbende heeft gesteld dat zij ten gevolge van de tegenvallende resultaten van de coffeeshop zich gedwongen heeft gezien krediet te vragen en te krijgen van - één van - haar leveranciers van roesmiddelen. Deze leningen van een of meer leveranciers - naar het Hof uit de stukken van het beroep bij de Rechtbank afleidt zes stuks (vergelijk de conclusie van dupliek bij de Rechtbank, onderdeel 4.b) - zijn gestart in 2008 en zijn daarna verder opgelopen tot aan het einde van belanghebbendes onderneming in 2012 met een restschuld, naar belanghebbende heeft gesteld van circa € 100.000. Belanghebbende heeft geen naam respectievelijk namen bekend gemaakt noch zijn andere feiten en/of omstandigheden aangevoerd van de zijde van belanghebbende om het bestaan en de omvang vast te stellen. Slechts uit de administratie komt deze schuld naar voren, evenals de wijze waarop deze over een reeks van jaren verder is aangegroeid. Het Hof acht de door belanghebbende geschetste gang van zaken dat de leveranciers - ook indien het er slechts één zou zijn - gedurende een reeks van jaren tot een oplopend bedrag bereid zou zijn op krediet roesmiddelen te leveren niet geloofwaardig. Belanghebbende schiet in haar bewijsvoering tekort. Daarbij slaat het Hof mede acht op de significante contante opname die belanghebbende heeft gedaan - zie 2.9 - terwijl de schulden aan de leverancier(s) niet zijn afgelost en zelfs zijn toegenomen. Tevens ontbreekt een inzichtelijke en voor de Inspecteur controleerbare crediteurenadministratie. Daarbij heeft het Hof rekening gehouden met de aard van het bedrijf en dat uit dien hoofde ter zake van de inkoopgeen facturen aanwezig zijn.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur; gelijkheidsbeginsel
4.25
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de Inspecteur het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Daartoe heeft zij verwezen naar het standpunt dat de Belastingdienst heeft ingenomen met betrekking tot de administratie en de daaraan te ontlenen gevolgen voor de juistheid en volledigheid van de omzet- en winstverantwoording bij een coffeeshop in [U] . De Inspecteur heeft gemotiveerd betwist dat in het bedoelde geval sprake is van feitelijk en rechtens gelijke omstandigheden als bij belanghebbende. Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof daartegenover onvoldoende aangevoerd om het beroep op het gelijkheidsbeginsel te doen slagen.
Incidenteel hoger beroep; loonbelasting en loonheffing
4.26
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank incidenteel hoger beroep ingesteld, welk beroep zich louter richt tegen de uitspraak van de Rechtbank voor zover betrekking hebbend op de genomen informatiebeschikking inzake de heffing van loonbelasting en loonheffing. Ter onderbouwing daarvan heeft hij - wederom zakelijk weergegeven - aangevoerd dat belanghebbende meer personeel in dienstbetrekking werkzaam heeft gehad dan uit de administratie naar voren komt. Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat in de informatiebeschikking aangeduide jaren sprake is geweest van een zogenoemde stash. Dit zou passen in het beeld van de wijze waarop coffeeshops worden geëxploiteerd, ten einde voldoende voorraad onder handbereik te hebben zonder zichtbaar het gedoogbeleid met betrekking tot de maximaal aan te houden voorraad te overtreden. Belanghebbende heeft het vorenstaande ontkend.
4.27
Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur de plicht heeft feiten en/of omstandigheden te stellen en - bij betwisting door belanghebbende - aannemelijk te maken dat er meer personeel aanwezig is geweest dan uit de administratie blijkt. Belanghebbende heeft een en ander gemotiveerd bestreden. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft de Inspecteur in het bijzonder gewezen op de door hem veronderstelde aanwezigheid van de hiervoor aangeduide stash. Het Hof heeft de Inspecteur voorgehouden dat hij met betrekking tot de aanwezigheid van de stash de bewijslast heeft. Het Hof acht de Inspecteur niet geslaagd in het van hem te verlangen bewijs. Dat aan een onderneming als die van belanghebbende inherent is dat altijd een stash aanwezig is zoals de Inspecteur heeft gesteld, acht het Hof niet van algemene bekendheid, noch te baseren op eigen wetenschap van het Hof. Hetgeen de Inspecteur overigens heeft aangevoerd inzake de aanwezigheid van meer personeel en de daardoor opgeroepen loonkosten acht het Hof niet op basis van feiten en/of omstandigheden aannemelijk gemaakt. Aan de gedingstukken kan het Hof daartoe geen aanknopingspunten ontlenen. Bijgevolg concludeert het Hof dat de Rechtbank terecht de informatiebeschikking heeft vernietigd voor zover betrekking hebbend op de loonheffing.
Slotsom
4.28
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond en het incidentele hoger beroep eveneens ongegrond. Nu een ondeugdelijke administratie achteraf niet kan worden geheeld, ziet het Hof geen aanleiding belanghebbende een termijn te stellen ten einde alsnog aan de informatiebeschikking te voldoen.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. dr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 20 oktober 2015 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(B. van Walderveen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 oktober 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.