ECLI:NL:GHARL:2015:7893

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
15/00252 en 15/00253
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet met betrekking tot waardering openingsbalans en duurzame zelfbewoning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de aanslagen in de inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor het jaar 2009 zijn gehandhaafd. Belanghebbende, een belastingadviseur, had een onderneming gestart en zijn woning tot ondernemingsvermogen gerekend. De Inspecteur stelde dat de woning bij de waardering in de openingsbalans onjuist was gewaardeerd, omdat geen rekening was gehouden met de waardedruk van duurzame zelfbewoning. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de woning in 2007 te hoog was gewaardeerd in de ondernemingsbalans. Belanghebbende voerde aan dat de waardering destijds niet onjuist was volgens de wetgeving en jurisprudentie. Het hof verwierp dit standpunt en oordeelde dat de Inspecteur de onjuiste waardering mocht herstellen op basis van de foutenleer. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor vermindering van de aanslagen of de heffingsrente. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 20 oktober 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 15/00252 en 15/00253
uitspraakdatum:
20 oktober 2015
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
mr. [X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 februari 2015, nummers AWB 14/5372 en 14/5373, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Eindhoven(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (hierna: IB/PV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 73.537 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.075. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 3.108.
1.2
Aan belanghebbende is voorts voor het jaar 2009 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 105.881. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 84.
1.3
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de aanslagen en de beschikkingen gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 17 februari 2015 ongegrond verklaard.
1.5
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.7
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede drs. [A] namens de Inspecteur.
1.8
Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
1.9
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is op 1 januari 2007 een onderneming gestart, zijnde een belastingadviespraktijk, in de vorm van een maatschap met [B] . De onderneming is gevestigd aan de [a-straat] 22 in [C] .
2.2
Belanghebbende is woonachtig aan de [b-straat] 348 te [Z] . Belanghebbende heeft deze woning in 2003 gekocht voor een bedrag van € 445.000.
2.3
Belanghebbende gebruikte zijn woning (de zolder en een gedeelte van de begane grond) voor zijn ondernemingsactiviteiten. Bij oprichting van de maatschap heeft belanghebbende de woning tot zijn ondernemingsvermogen gerekend. De ingebrachte woning is voor een bedrag van € 509.000 op de balans opgenomen, zijnde de geschatte vrije verkoopwaarde van de woning. Met de invloed van de omstandigheid dat de woning door belanghebbende werd bewoond is hierbij geen rekening gehouden. Belanghebbende heeft jaarlijks € 9.300 afgeschreven op de woning. De boekwaarde van de woning was € 481.100 per 31 december 2009.
2.4
Belanghebbende heeft medio 2010, met terugwerkende kracht naar 1 januari 2010, zijn aandeel in de maatschap ruisend ingebracht in een besloten vennootschap waarvan hij enig aandeelhouder is. Belanghebbende heeft de woning bij die gelegenheid overgebracht naar zijn privévermogen. Hij heeft ervoor gekozen de winst behaald bij staking van de onderneming te verantwoorden in het jaar 2009.
2.5
Belanghebbende heeft op 25 mei 2011 aangifte IB/PV en Zvw gedaan over 2009 van een verlies uit werk en woning ten bedrage van € 83.193. Hierin is een boekverlies begrepen ter zake van de naar het privévermogen overgebrachte woning. De vrije verkoopwaarde van de woning ultimo 2009 bedroeg € 515.000. Uitgaande van een waardedruk van 35% wegens duurzame zelfbewoning heeft belanghebbende de in aanmerking te nemen waarde bij onttrekking gesteld op € 334.750, hetgeen resulteert in een boekverlies op de woning van € 146.350.
2.6
De Inspecteur heeft zich bij het vaststellen van de aanslagen 2009 op het standpunt gesteld dat bij de waardering van de woning in de openingsbalans per 1 januari 2007 sprake is geweest van een rechtens onjuiste waardering omdat geen rekening is gehouden met de waardedruk van de zelfbewoning op dat tijdstip. Met toepassing van de foutenleer heeft de Inspecteur de inbrengwaarde van de woning per 1 januari 2007 alsnog op 65% van € 509.000, ofwel € 330.850 gesteld. Na vermindering met de afschrijvingen resteerde dan ultimo 2009 een boekwaarde van € 302.950. Uitgaande van een onttrekkingswaarde van € 334.750 resteert geen boekverlies, maar een boekwinst van € 31.800 op de woning.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
Tussen partijen is in geschil de hoogte van de winst behaald bij overgang van de woning op 31 december 2009 van het ondernemingsvermogen naar het privévermogen van belanghebbende. Het geschil spitst zich toe op de vraag of op grond van de foutenleer de boekwaarde van de woning op 1 januari 2007 alsnog kan worden gecorrigeerd naar 65% van de waarde in het economisch verkeer. Als het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is, is de berekening van de correctie niet in geschil.
3.2
Ter zitting van de Rechtbank zijn partijen overeengekomen dat als bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak komt vast te staan dat de Inspecteur de winstcorrectie terecht heeft aangebracht, aan belanghebbende alsnog de gelegenheid zal worden geboden op de voet van het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 28 december 2004 (thans vervangen door het besluit van 3 juni 2014) voor een bedrag van € 31.800 (de boekwinst op de woning) een stakingslijfrente te bedingen van de vennootschap waaraan belanghebbende zijn onderneming heeft overgedragen.
3.3
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur, en tot vermindering van de aanslag IB/PV tot een aanslag berekend overeenkomstig de aangifte, zijnde een belastbaar inkomen uit werk en woning (voor persoonsgebonden aftrek) van negatief € 83.193 (waarvan winst uit onderneming berekend op negatief € 57.826) en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.075 alsmede tot vermindering van de aanslag Zvw naar een bijdrage-inkomen van nihil (winst uit onderneming negatief € 57.826).
3.5
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Uit het arrest HR 1 februari 2013, nr. 11/03882, ECLI:NL:HR:2013:BX4036, BNB 2013/127, volgt dat indien een belastingplichtige een onderneming begint en bij die gelegenheid een pand vanuit zijn privévermogen doet overgaan naar het ondernemingsvermogen, dit pand in de ondernemingsbalans dient te worden opgenomen voor de waarde in het economische verkeer die daaraan ten tijde van de inbreng kan worden toegekend. Daarbij vormt duurzame zelfbewoning een omstandigheid die de waarde van het pand kan beïnvloeden en waarmee bij het bepalen van die waarde rekening dient te worden gehouden. Tegen deze achtergrond heeft de Rechtbank terecht geoordeeld dat belanghebbende de woning in 2007 tegen een te hoge waardering in zijn ondernemingsbalans heeft opgenomen.
4.2
In hoger beroep betoogt belanghebbende dat deze onjuiste balanswaardering niet door toepassing van de foutenleer in het oudste nog openstaande jaar (2009) kan worden hersteld. Hij stelt zich daarbij op het standpunt dat geen sprake is van een fout in de zin van de foutenleer aangezien de waardering van de woning in de ondernemingsbalans – beoordeeld naar de wetgeving en jurisprudentie ten tijde van het indienen van de aangifte IB/PV voor het jaar 2007 – niet onjuist was. Het Hof verwerpt dit standpunt. De regel die de Hoge Raad in zijn hiervóór genoemde arrest van 1 februari 2013 met betrekking tot de waardering van een woning in de ondernemingsbalans voor een geval als het onderhavige heeft gegeven, wordt geacht ook te hebben gegolden in de jaren daarvóór. Daaraan doet niet af dat die regel de belastingplichtige ten tijde van het indienen van de aangifte IB/PV voor het jaar 2007 wellicht niet kenbaar was. Daarbij merkt het Hof op dat de Hoge Raad in het arrest van 1 februari 2013 niet is ‘omgegaan’ ten opzichte van eerdere jurisprudentie en dat arrest evenmin aanwijzingen bevat dat de door de Hoge Raad gegeven rechtsregel niet geldt voor – kort gezegd – bestaande gevallen. Het stond de Inspecteur mitsdien vrij de onjuiste balanswaardering door toepassing van de foutenleer in het oudste nog openstaande jaar (2009) te herstellen.
4.3
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu de aanslagen IB/PV en Zvw niet worden verminderd, is er ook geen aanleiding voor een vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.O. Lubbers, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. P.J.J. Vonk, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op
20 oktober 2015in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. In verband daarmee is de uitspraak ondertekend door mr. Den Ouden,
(C.E. te Brake)
(R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 oktober 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.