ECLI:NL:GHARL:2015:7803

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juli 2015
Publicatiedatum
15 oktober 2015
Zaaknummer
200.163.501
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vervallenverklaring van contact beperkende aanwijzing GI met betrekking tot niet-uithuisgeplaatste kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader tot vervallenverklaring van een contact beperkende aanwijzing die was opgelegd door de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden Nederland (voorheen Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht). De vader, die in hoger beroep ging, was van mening dat de aanwijzing onterecht was en verzocht het hof deze te vernietigen. De zaak betreft de minderjarigen [kind 1], [kind 2], [kind 3] en [kind 4], die onder toezicht staan van de GI. De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen, die niet uit huis zijn geplaatst. De kinderrechter had eerder de aanwijzing van de GI bevestigd, die de vader opdroeg om negatieve uitlatingen over de moeder in het bijzijn van de kinderen te vermijden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 mei 2015 zijn de vader, zijn advocaat, vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming verschenen. De vader ontkende de beschuldigingen van de GI, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was dat hij in het bijzijn van de kinderen negatieve opmerkingen over de moeder had gemaakt. Het hof benadrukte het belang van de kinderen en oordeelde dat de aanwijzing in het belang van hun welzijn was gegeven. De vader werd aangespoord om zijn teleurstelling over de aanwijzing opzij te zetten en mee te werken aan ouderschapsbemiddeling.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop stond. De beslissing benadrukt de noodzaak van een veilige en ondersteunende omgeving voor de kinderen, vrij van negatieve invloeden van beide ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.163.501
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 377549)
beschikking van de familiekamer van 2 juli 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.D.B. Groeneweg te Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden Nederland,
(voorheen: Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht),
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 oktober 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 23 januari 2015;
- het verweerschrift, ingekomen op 10 maart 2015.
2.2
De hierna te noemen minderjarigen [kind 1] en [kind 2] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar zij hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 21 mei 2015 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de GI zijn [A] en [B] verschenen. De moeder is, ondanks behoorlijke oproeping, niet verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is [C] verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en de moeder zijn geboren:
- [kind 1], verder te noemen: [kind 1], op [geboortedatum] 2001;
- [kind 2], verder te noemen: [kind 2], op [geboortedatum] 2002;
- [kind 3], verder te noemen: [kind 3], op [geboortedatum] 2005 en
- [kind 4], op 15 oktober 2008.
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
De kinderen zijn onder toezicht gesteld van de stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht (thans: de GI), van welke ondertoezichtstelling de termijn laatstelijk bij beschikking van 30 oktober 2014 is verlengd tot 1 oktober 2015.
3.3
Bij brief van 9 september 2014 heeft stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, nadat reeds eerder was besloten de omgangscontacten tussen de vader en de kinderen begeleid te laten plaatsvinden, de vader een schriftelijke aanwijzing gegeven inhoudende dat de vader wordt opgedragen ervoor te zorgen dat
-de kinderen niet belast worden met negatieve verhalen over de moeder;
-hij [kind 1] en [kind 2] niet meer belt omdat hij de moeder zou willen spreken;
-hij aanwezig is tijdens de momenten waarop de begeleide bezoeken worden gepland;
-hij de aanwijzingen tijdens het begeleid bezoek van de gezinsvoogd opvolgt;
-hij deelneemt aan “Ouderschap blijft” om zo te onderzoeken hoe de bezoekregeling in de toekomst het beste vorm gegeven kan worden en om beter te leren communiceren met de moeder.
In de motivering van deze aanwijzing heeft de GI overwogen dat de vader tegen, althans in het bijzijn van de kinderen zou hebben gezegd:
“dat moeder een hoer is en niet meer voor hun kan zorgen”, “dat moeder [kind 4] dood wilde maken toen hij in haar buik zat”en
“dat moeder zijn vrouw vermoord zou hebben”.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter het verzoek van de vader tot vervallenverklaring van de aanwijzing afgewezen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
De vader is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 oktober 2014. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en de aanwijzing vervallen te verklaren met ingang van 9 september 2014, althans met ingang van de datum die het hof juist acht.
4.2
De GI heeft in haar verweerschrift verzocht het verzoek in hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
Ingevolge artikel 1:258 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW), per 1 januari 2015 artikel 1:263 lid 1 BW, kan de voogdijinstelling ter uitvoering van haar taak schriftelijk aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Ingevolge het tweede lid van dat artikel dienen de met het gezag belaste ouder en de minderjarige deze aanwijzingen op te volgen.
4.4
Ingevolge artikel 1:259 lid 1 BW (thans artikel 1:264 lid 1 BW) kan de kinderrechter op verzoek van de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van 12 jaar of ouder een aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.
4.5
Ingevolge artikel 1:263a lid 1 BW (thans artikel 1:265f lid 1 BW) kan de stichting, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van een minderjarige voor de duur van de uithuisplaatsing, de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken. Ingevolge het tweede lid van dat artikel geldt de beslissing van de stichting als een aanwijzing en zijn de artikelen 1:259 BW en 1:260 BW (thans artikel 1:264 BW, respectievelijk artikel 1:265 BW) van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.6
Blijkens artikel 807 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is hoger beroep tegen een beschikking ingevolge artikel 1:263a lid 2 BW (thans artikel 1:265f BW) mogelijk.
4.7
Het hof dient allereerst te beoordelen in hoeverre de vader kan worden ontvangen in zijn verzoek in hoger beroep. De kinderen zijn niet uit huis geplaatst. Het hof is echter van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 1:258 BW en artikel 1:263a BW (thans artikel 1:263 BW en artikel 1:265f BW) meebrengt dat dit artikel ondanks zijn formulering ook – en in verband met de ruimere rechtsbescherming: bij uitsluiting – van toepassing is in een geval als het onderhavige, waarin de minderjarigen hun hoofdverblijf hebben bij een van hun met het gezag belaste ouders en een contact beperkende aanwijzing wordt gegeven met betrekking tot de andere met het gezag belaste ouder bij wie zij niet hun hoofdverblijf hebben (Hoge Raad 25 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:1019). Uit het voorgaande volgt dat de vader kan worden ontvangen in zijn verzoek in hoger beroep.
4.8
De vader ontkent dat hij de in de aanwijzing vervatte zinsneden tijdens de vakantie in Spanje tegen de kinderen zou hebben gezegd. Hij erkent dat hij de bewuste opmerkingen wel eerder, tijdens de echtscheidingsprocedure, heeft geplaatst. Wellicht hebben de kinderen daarvan een en ander opgevangen, maar dit kan hem niet worden tegengeworpen op een wijze en met de gevolgen, zoals die nu in de aanwijzing zijn vervat. De vader heeft de indruk dat de moeder de aandacht van de opvoedingssituatie van de kinderen bij haar thuis wil afleiden, nu omtrent die situatie zorgen bestaan. Bij de vader bestaat de indruk dat de kinderen zijn beïnvloed door de moeder en de tante van moederszijde. Ook indien hij de beweerde opmerkingen in het bijzijn van de kinderen zou hebben gemaakt, dan nog vindt de vader de huidige maatregel als vervat in de schriftelijke aanwijzing disproportioneel.
4.9
De GI stelt dat zij voldoende signalen heeft ontvangen – onder andere van de kinderen, de moeder en de tante van moederszijde – dat de vader in het bijzijn van de kinderen de gewraakte uitspraken over de scheiding en over de moeder heeft gedaan. Op grond daarvan was, en is thans nog steeds, begeleide omgang noodzakelijk. De vader heeft al eerder erkend dat hij in zijn boosheid wel eens opmerkingen maakt, waarvan hij zich naderhand de strekking niet meer kan herinneren. Dergelijke situaties bemoeilijken ook de samenwerking tussen de vader en de GI. De aanwijzing is gegeven in het belang van de kinderen.
4.1
Namens de raad is bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat te allen tijde voorkomen moet worden dat een ouder zijn kinderen belast met negatieve verhalen over de andere ouder. De vader dient hierbij zijn eigen belangen opzij te zetten en te handelen in het belang van de kinderen. De vader dient zijn zorgen over de opvoedingssituatie bij de moeder bij de GI te melden en in geen geval met de kinderen te bespreken. De raad acht de gegeven aanwijzing in het belang van de kinderen terecht afgegeven.
4.11
Het hof oordeelt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [kind 1] en [kind 2] hebben verklaard dat de vader kwaadspreekt over de moeder en dat hij soms dagelijks bij herhaling negatieve dingen over haar heeft gezegd. Bovendien heeft de in Spanje woonachtige tante van moederszijde, bij wie de vader en de kinderen in 2014 hun vakantie hebben doorgebracht, ook verklaard dat de vader tijdens die vakantie negatieve dingen over de moeder heeft gezegd in het bijzijn van de kinderen. De vader heeft naar het oordeel van het hof zijn stelling dat de kinderen hun verklaring hebben afgelegd onder invloed van de moeder en hun tante onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het hof acht het niet in het belang van de kinderen, die in het verleden al getuige zijn geweest van huiselijk geweld, dat zij thans bij voortduring van de vader negatieve verhalen te horen krijgen over de moeder. Dat de kinderen – volgens de verklaring van de vader – al eerder negatieve opmerkingen van de vader over de moeder hebben vernomen, doet daaraan niet af. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat de omgang tussen hen en de vader begeleid wordt door een volwassene, die erop kan toezien dat de vader de kinderen niet belast met vervelende uitlatingen. Het hof is dan ook van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing op juiste gronden is gegeven. De grieven van de vader falen derhalve. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. Het hof overweegt voorts dat het in het belang van de kinderen wenselijk is dat de vader zijn teleurstelling en boosheid over de aanwijzing opzij probeert te zetten en toch zijn medewerking gaat verlenen aan ouderschapsbemiddeling, zodat kan worden toegewerkt naar een vruchtbare samenwerking tussen de vader en de GI. De GI heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard de mogelijkheden te zullen onderzoeken om toe te werken naar de voorheen bestaande omgangsregeling tussen de vader en de kinderen.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 oktober 2014.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.J. Haarhuis, A. Smeeïng-van Hees en
P.M.M. Mostermans, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 2 juli 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.