ECLI:NL:GHARL:2015:7702

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
14 oktober 2015
Zaaknummer
200.167.278/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en draagkracht in hoger beroep met proceskostenveroordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende partneralimentatie tussen een man en een vrouw die eerder gehuwd zijn geweest. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om wijziging van de partneralimentatie, die oorspronkelijk was vastgesteld op € 1.984,45 per maand. De rechtbank Midden-Nederland had eerder zijn verzoek tot nihilstelling van de alimentatie afgewezen. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van de rechtbank en de daaropvolgende procedures. De man heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn financiële situatie zodanig is veranderd dat hij niet meer in staat is om de alimentatie te betalen. Het hof heeft echter vastgesteld dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie, ondanks dat hij bestuurder en aandeelhouder is van een vennootschap. Het hof oordeelt dat de man niet voldoende bewijs heeft geleverd van zijn stelling dat hij geen inkomsten genereert. De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht om het hoger beroep ongegrond te verklaren. Het hof komt tot de conclusie dat de man in staat is om de vastgestelde alimentatie te voldoen en bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank. Tevens wordt de man veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, omdat hij essentiële documenten niet heeft overgelegd, wat de vrouw onnodig op kosten heeft gejaagd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.167.278/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/366161/FL RK 14-729)
beschikking van de familiekamer van 6 oktober 2015
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.F.M. Kappé, kantoorhoudend te Amstelveen,
tegen
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Kashyap, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 23 december 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 22 maart 2015;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht met bijlage van 26 mei 2015 van mr. Kashyap;
- een aanvulling beroepsgronden, ingekomen op 31 juli 2015;
- een reactie op de aanvulling beroepsgronden, ingekomen op 7 augustus 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 augustus 2015 plaatsgevonden. Verschenen zijn de man, mr. S.L. Fronik (een kantoorgenoot van mr. Kappé), de vrouw en mr. Kashyap. Mr. Fronik heeft het woord gevoerd mede aan de hand van de door haar overgelegde pleitnotities.

3.De vaststaande feiten

3.1
De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd geweest.
3.2
Bij beschikking van hof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, van 13 januari 2011 is - voor zover hier van belang - bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 1 mei 2009 een bedrag van € 1.984,45 per maand dient te voldoen.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 28 maart 2013 is het verzoek van de man tot nihilstelling van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw afgewezen. Bij beschikking van 9 januari 2014 van hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, is deze beschikking bekrachtigd onder verbetering en/of aanvulling van gronden.
3.4
Bij vonnis in incident van 9 juli 2014 van de rechtbank is de man - voor zover hier van belang - in de boedelscheidingsprocedure veroordeeld tot betaling van een voorschot van
€ 100.000,- aan de vrouw. Tevens is de man veroordeeld om, indien voormelde betaling niet uiterlijk 23 juli 2014 heeft plaatsgevonden, te bewerkstelligen dat de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B] B.V. het hiervoor genoemde bedrag voor 6 augustus 2014 aan de vrouw uitbetaalt, ten titel van uitbetaling door [B] B.V. aan de man en ten titel van voorschot op verdeling door de man aan de vrouw, op voorwaarde dat de vrouw medewerking verleent aan opheffing van het door haar ten laste van [B] B.V. gelegde beslag, voor zover dat nodig is om de uitbetaling aan haarzelf én betaling van door de man en/of [B] B.V.in verband daarmee verschuldigde fiscale lasten mogelijk te maken.
3.5
Bij beschikking van de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam van 1 oktober 2014 is - voor zover hier van belang - een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van [B] B.V. over de periode vanaf 2008 en is, bij wijze van onmiddellijke voorziening met ingang van 1 oktober 2014 vooralsnog voor de duur van het geding, de man geschorst als bestuurder van [B] B.V., waarbij tevens is bepaald dat [B] B.V. ontslagen is van de verplichting tot betaling van de managementvergoeding aan de man.
3.6
Bij inleidend verzoekschrift, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 1 april 2014, heeft de man verzocht de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te wijzigen door deze met ingang van 1 juni 2013 op nihil te bepalen. In aanvulling op zijn verzoek heeft de man verzocht de partneralimentatie met ingang van 1 oktober 2014 op nihil te stellen op grond van gewijzigde omstandigheden, dan wel de verbreking van de lotsverbondenheid, dan wel de alimentatieplicht van de man te limiteren tot maximaal tien jaar. De vrouw heeft verweer gevoerd.
3.7
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de man afgewezen en de man in de proceskosten veroordeeld, aan de zijde van de vrouw tot op de datum van de bestreden beschikking begroot op € 1.638,-.
3.8
Bij beroepschrift heeft de man verzocht de bestreden beschikking te wijzigen c.q. te vernietigen en opnieuw beslissende het inleidend verzoek van de man alsnog toe te wijzen, kosten rechtens.
3.9
Bij verweerschrift heeft de vrouw het verzoek van de man in hoger beroep bestreden en verzocht het hoger beroep ongegrond te verklaren, althans slechts toe te wijzen hetgeen het hof in goede justitie vermeent te behoren, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
3.1
In hoger beroep is niet in geschil dat de behoefte van de vrouw € 1.952,- per maand bedraagt.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Het hof stelt vast dat de grieven van de man zien op zijn draagkracht.
4.2
De man stelt dat zijn draagkracht met ingang van 1 juni 2013, althans 1 oktober 2014, dan wel een datum welke het hof gelet op de omstandigheden van het geval redelijk acht, dusdanig laag is dat hij niet in staat kan worden geacht een bijdrage te leveren in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
4.3
Het hof heeft bij voornoemde beschikking van 9 januari 2014 de beschikking van de rechtbank van 28 maart 2013 bekrachtigd, waarbij het verzoek van de man tot wijziging van de partneralimentatie met ingang van 1 mei 2009 is afgewezen. Dit betekent dat het hof reeds een oordeel heeft gegeven over het wijzigingsverzoek van de man voor zover dit de periode van 1 juni 2013 tot 9 januari 2014 betreft. Gelet hierop begrijpt het hof dat de man zich - voor wat betreft deze periode - op het standpunt stelt dat het hof bij de beschikking van 9 januari 2014 is uitgegaan van onjuiste dan wel onvolledige gegevens als bedoeld in artikel 1:401 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.4
Het hof gaat er voorts van uit dat de man zich ten aanzien van de periode nadien, te weten vanaf 9 januari 2014 zich op het standpunt stelt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden waardoor de bij de beschikking van 13 januari 2011 vastgestelde onderhoudsverplichting niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet, bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW.
4.5
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
4.6
Het hof is van oordeel dat de man ook in hoger beroep geen, althans onvoldoende, inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie. Vast staat dat de man bestuurder en aandeelhouder is van [B] B.V., alhoewel de man bij beschikking van de Ondernemingskamer van hof Amsterdam van 1 oktober 2014 met ingang van die datum voor de duur van het geding is geschorst als bestuurder van deze vennootschap. Onduidelijk is in hoeverre de man gelden uit [B] B.V. ontvangt. De overgelegde salarisspecificaties en jaaropgave over 2013 ten aanzien van zijn werkzaamheden als bestuurder acht het hof daartoe onvoldoende, nu de man eveneens aandeelhouder is en uit hoofde daarvan gelden uit de onderneming kan ontvangen. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man dat [B] B.V. sinds 3 juni 2013 geen inkomsten genereert, nu deze vennootschap wegens de verkoop van het pand aan de [a-straat] 224 te [C] en de beëindiging van de huurovereenkomsten met [D] B.V. en [E] C.V. geen activiteiten uitoefent. Het hof is van oordeel dat de man deze stelling gelet op de gemotiveerde betwisting niet heeft onderbouwd. Naar het oordeel van het hof had het op de weg van de man gelegen de financiële stukken in het geding te brengen waaruit de financiële positie blijkt van [B] B.V., waaronder de jaarrekeningen. Weliswaar heeft de man een deskundigenrapport van 27 mei 2015 met de bijlage 2 overgelegd waarin financiële cijfers inzake [B] B.V. over de jaren tot en met 2013 zijn vermeld, maar het had op de weg van de man gelegen - nog daargelaten dat de meest recente cijfers ontbreken - de jaarrekeningen zelf aan het hof te verstrekken. Voor zover de man heeft gesteld dat hij niet in staat is de jaarrekeningen inzake [B] B.V. over de jaren 2013 en 2014 over te leggen, aangezien er in verband met het onderzoek door de Ondernemingskamer van hof Amsterdam tijdelijk een andere bestuurder is benoemd en deze de jaarrekeningen over die jaren niet wil ondertekenen, is het hof van oordeel dat die omstandigheid voor rekening en risico van de man dient te komen. De omstandigheid dat in bijlage 2 van het deskundigenbericht van 27 mei 2015 er vanuit is gegaan dat [B] B.V. per 3 juni 2013 geen operationele activiteiten verricht, leidt niet tot een ander oordeel.
4.7
Voorts is (eerst ter zitting op 25 september 2014) gebleken dat de man tevens bestuurder is van [D] B.V.. Het hof constateert dat de man geen inzicht heeft gegeven in zijn werkzaamheden voor [D] B.V.. Voor zover de man heeft gesteld dat [D] B.V. sinds 3 juni 2013 geen activiteiten meer ontplooit en derhalve geen inkomsten genereert, aangezien de huurovereenkomst met [B] B.V. in verband met de verkoop van het pand waarin de activiteiten werden uitgeoefend op die datum is verkocht, is het hof van oordeel dat de man zijn stelling, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, niet heeft onderbouwd. Het had ook hier op de weg van de man gelegen de financiële stukken in het geding te brengen waaruit de financiële positie blijkt van [D] B.V., waaronder de jaarrekeningen. De man heeft verklaard dat hij gebruik maakt van een auto die op naam van [D] B.V. staat. Nog daargelaten dat deze verklaring tegenstrijdig is met de stelling van de man dat [D] B.V. sinds 3 juni 2013 geen activiteiten meer ontplooit, heeft de man geen financiële gegevens verstrekt ten aanzien van de door [D] B.V. ter beschikking gestelde auto.
4.8
De man heeft eveneens verzuimd de volledige aangifte inkomstenbelasting over 2014 te verstrekken alsmede de bevestiging dat deze daadwerkelijk is ingediend. Het overgelegde fiscaal rapport over 2014 acht het hof onvoldoende. De man heeft bovendien ter terechtzitting in hoger beroep geen afdoende antwoord kunnen geven op de door het hof gestelde vragen ten aanzien van zijn inkomen, zodat de man niet voldoende inzichtelijk heeft kunnen maken waaruit zijn inkomsten bestaan.
4.9
Daarnaast is onduidelijk gebleven in hoeverre de man over vermogen beschikt en in hoeverre hij inkomsten uit vermogen ontvangt. De uitleg van de man hieromtrent acht het hof volstrekt onvoldoende. Hoewel vast staat dat de man jarenlang een bedrag van € 11.000,- per maand heeft ontvangen in verband met de verhuur van een pand in [F] , is onduidelijk wat de man met de huuropbrengsten heeft gedaan. Bovendien zijn de appartementen A, B en C te Spanje tijdens het huwelijk van partijen door de man verkocht, maar de man heeft geen inzicht gegeven in wat met de verkoopopbrengst van deze appartementen is gebeurd. Weliswaar heeft hij gesteld dat hij de verkoopopbrengst heeft gebruikt voor onderhoud en instandhouding van het pand, de huishouding en andere uitgaven, maar de man heeft zijn stelling niet met stukken onderbouwd. Dat de verkoop al langere tijd geleden - in 2005 dan wel 2006 - heeft plaatsgevonden maakt het oordeel van het hof niet anders. Anders dan de man heeft gesteld is daarbij wel degelijk ook in geschil of de appartementen D, E en F te Spanje, die door de man waren aangekocht, nog steeds in eigendom van de man zijn. Onduidelijk is derhalve ook of de man inkomsten genereert in verband met onroerend goed in Spanje.
4.1
Op basis van de stukken die de man wel heeft overgelegd is het hof niet in staat te beoordelen of de man geen of te lage inkomsten heeft om de partneralimentatie te kunnen blijven voldoen of dat hij geen inkomsten uit vermogen heeft dat hij kan aanwenden voor het betalen van de alimentatie.
4.11
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de onduidelijkheid van de financiële situatie van de man is de omstandigheid dat de man per 1 oktober 2014 geen managementvergoeding meer ontvangt van [B] B.V. onvoldoende om op grond daarvan te oordelen dat de man niet langer in staat is de vastgestelde partneralimentatie te voldoen.
4.12
Voor zover de man aan het einde van de mondelinge behandeling in zijn laatste woord de behoeftigheid van de vrouw aan de orde heeft willen stellen, zal het hof deze stelling als tardief passeren.
4.13
Het vorenstaande kan, naar het oordeel van het hof, niet tot een andere conclusie leiden dan dat de man in staat wordt geacht om de bij beschikking van 13 januari 2011 vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te voldoen.
4.14
Het hof komt gelet op het voorgaande niet toe aan de behandeling van de overige stellingen en weren van partijen.
4.15
Voor zover de man daarbij zijn standpunt in eerste aanleg met betrekking tot de verbreking van de lotsverbondenheid en het maximaliseren van de alimentatieplicht heeft willen handhaven, merkt het hof op dat dienaangaande in hoger beroep geen grieven zijn aangevoerd.
Proceskosten
4.16
Nu de man evenals in eerste aanleg in het ongelijk wordt gesteld, zal het hof de bestreden beschikking eveneens bekrachtigen ten aanzien van de proceskostenveroordeling.
4.17
Daar de man in hoger beroep wederom heeft nagelaten essentiële bescheiden in het geding te brengen en hij door het instellen van hoger beroep de vrouw derhalve onnodig op kosten heeft gejaagd, ziet het hof aanleiding om - in afwijking van het uitgangspunt dat in zaken als de onderhavige, waarin het geschil verband houdt met het huwelijk dat tussen partijen heeft bestaan, de proceskosten worden gecompenseerd - de man, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het geding in hoger beroep te veroordelen.
4.18
Ten aanzien van de procedure in hoger beroep worden de proceskosten van de vrouw, naast het door haar verschuldigde griffierecht van € 311,-, overeenkomstig het forfaitaire liquidatietarief begroot op € 2.682,- (tarief II, 3 punten, € 894,- per punt).

5.De slotsom

5.1
Gelet op het voorgaande dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tevens zal het hof de man veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 23 december 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt de man in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van de vrouw op € 311,- aan verschotten en op € 2.682,- aan salaris voor de advocaat, derhalve in totaal € 2.993,-;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. J.G. Idsardi en mr. M.P. den Hollander en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 6 oktober 2015 in bijzijn van de griffier.