ECLI:NL:GHARL:2015:7695

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 oktober 2015
Publicatiedatum
14 oktober 2015
Zaaknummer
200.176.112/01 en 200.176.120/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van kinderen in verschillende opvangvoorzieningen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De vader, verzoeker in hoger beroep, verzocht het hof om de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 7 augustus 2015 te vernietigen, waarin de kinderen uit huis waren geplaatst. De vader stelde dat de kinderen bij hem geplaatst moesten worden, maar het hof oordeelde dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. De moeder had de kinderen in een onveilige situatie opgevoed, wat leidde tot ernstige zorgen over hun welzijn. Het hof concludeerde dat de kinderen, gezien hun achtergrond en de opvoedingscapaciteiten van de ouders, voorlopig niet terug konden naar de moeder. De beslissing van de kinderrechter werd bekrachtigd, en het verzoek van de vader om de kinderen in het kader van een voorlopige voorziening bij hem te plaatsen werd afgewezen. Het hof benadrukte het belang van nader onderzoek naar de opvoedingssituatie en de mogelijkheden voor terugplaatsing van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.176.112/01 (hoofdzaak) en 200.176.120/01 (verzoek voorlopige voorzieningen)
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/143004 / FJ RK 15-704)
beschikking van de familiekamer van 1 oktober 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P. Hoogenraad, kantoorhoudend te Maassluis,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam,
kantoorhoudend te Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de moeder] ,zonder vaste woon- of verblijfplaats,

hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. van den Berg,
2. Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling of de GI,
3. [de pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 7 augustus 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2.
Het geding in hoger beroep
2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 4 september 2015, is de vader in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vader verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en alsnog te bepalen dat de kinderen bij de vader zullen worden geplaatst, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, en tevens voorlopige voorzieningen te treffen vooruitlopend op een definitieve beslissing, waarbij de GI c.q. de raad worden gelast om de kinderen bij de vader (en de moeder) te plaatsen in afwachting van nadere onderzoeken gedurende de procedure in hoger beroep, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
2.2
De raad heeft binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 17 september 2015 een journaalbericht van 15 september 2015 van mr. Hoogenraad met
bijlage;
- op 22 september 2015 een brief van 21 september 2015 van de raad met bijlage, eveneens
binnengekomen bij brief van 25 september 2015;
- op 25 september 2015 een journaalbericht van 25 september 2015 van mr. Van den Berg
met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 28 september 2015 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Namens de raad is mevrouw [B] verschenen. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [C] en mevrouw [D] . Voorts zijn de pleegouders verschenen.
2.5
Na de zitting heeft de GI, op verzoek van het hof, de plannen van aanpak [E] van de kinderen aan het hof doen toekomen per faxbericht van 28 september 2015.

3.De vaststaande feiten

3.1
De ouders zijn geboren in Irak. De vader heeft de Nederlandse nationaliteit verkregen. De moeder had een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd die (voor zover bij het hof bekend) laatstelijk afliep op 17 september 2015. Er loopt thans een procedure voor het verkrijgen van een nieuwe verblijfsvergunning.
3.2
De ouders hebben (tot 20 augustus 2014) ruim drieënhalf jaar samengewoond en zijn de vader en moeder van [de minderjarige1] (hierna te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in]
2010 in [F] , en [de minderjarige2] (hierna te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in]
2011 in [F] . De vader en de moeder hebben sinds 24 juli 2015 gezamenlijk het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.3
De moeder heeft in augustus 2014 de woning van de ouders met de kinderen verlaten. De moeder heeft bij de hulpverlening aangegeven dat er sprake was van huiselijk- en eergeweld en verbleef met de kinderen tot 15 juli 2015 op verschillende geheime adressen.
3.4
Bij beschikking van 15 juli 2015 heeft de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, een voorlopige ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uitgesproken voor de duur van drie maanden, tot 15 oktober 2015. Daarnaast heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend tot plaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg gedurende dag en nacht voor de duur van vier weken, waarbij de beslissing voor het overige is aangehouden.
3.5
Bij de bestreden uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg gedurende dag en nacht verlengd tot uiterlijk 15 oktober 2015.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge artikel 1:265b BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Deze termijn kan door de rechter verlengd worden met ten hoogste een jaar.
4.2
De kinderen hebben sinds augustus 2014 in verschillende opvangvoorzieningen verbleven en deze veranderingen, naast de scheiding van de vader en alles wat de kinderen mee hebben gekregen van de reden daarvan, hebben een grote impact gehad op de ontwikkeling en het gedrag van de kinderen. Uit het verzoek van de raad van 15 juli 2015 blijkt dat er grote zorgen waren over de opvoedingscapaciteiten van de moeder, met wie de kinderen op dat moment bij [G] verbleven. Er was sprake van verwaarlozing van beide kinderen door de moeder. De moeder slaagde er niet in om de kinderen fysieke en emotionele veiligheid te bieden. Zij bood de kinderen onvoldoende structuur, duidelijkheid, stimulering en toezicht, hetgeen bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] leidde tot onzekerheid en zelfbepalend gedrag. Ondanks langdurige en intensieve 24-uurs hulpverlening was de moeder niet in staat om een verandering in de basale verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] aan te brengen. Er trad bij de moeder volgens [G] geen generalisatie op van aangeleerde vaardigheden. De raad stelt in het rapport dat getuige de beschrijvende diagnose en de opgestelde informatie door de behandelende instelling de kinderen een chronische posttraumatische stressstoornis hebben als gevolg van geweld in de thuissituatie, de tekortschietende opvoedingsvaardigheden van de moeder en de moeizaam verlopen hechting tussen de moeder en [de minderjarige1] en onveilige ambivalente hechting en ontwikkelingsstagnatie van [de minderjarige2] . Ter zitting hebben de GI en de pleegouders bevestigd dat er zorgen zijn over de kinderen. De kinderen reageren heel heftig op het contact met de ouders. Er is na het contact met de ouders sprake van een terugval in zindelijkheid die een week tot anderhalve week aanhoudt. Daarnaast hebben de kinderen heftige nachtmerries. Het hof sluit net als de vader niet uit dat de heftige reactie van de kinderen op de overigens slechts enkele contactmomenten (mede) te verklaren valt door het gemis van de ouders en de zeer verwarrende maar ook onrustige situatie zoals die het afgelopen jaar voor de kinderen is geweest. In dit kader is ter zitting ook naar voren gekomen dat uit informatie van [G] blijkt dat de moeder de kinderen zou hebben gezegd dat de vader dood is, zij ook foto's aan hen zou hebben laten zien waarop zij gewond is met ook de mededeling aan de kinderen dat hun vader daarvoor verantwoordelijk zou zijn.
De moeder betwist deze informatie weliswaar maar het hof heeft op grond van het huidige dossier geen aanleiding om die bevindingen in twijfel te trekken. Anders dan de vader is het hof dan ook van mening dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende zorgen over de kinderen blijken op grond waarvan de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op 7 augustus 2015 kon verlengen. Bij dit oordeel kan er ook niet aan voorbij worden gegaan dat de kinderen uit huis zijn geplaatst vanuit een woonsituatie bij de moeder, die toen als enige het gezag over de kinderen had, en de vader feitelijk, wat de redenen daar ook voor zijn, ruim een jaar buiten beeld is geweest voor de kinderen op voornoemde enkele contactmomenten na.
4.3
De vader en de moeder hebben ter zitting van de rechtbank en het hof gesteld dat er geen sprake is geweest van huiselijk geweld doch dat de moeder deze uitingen enkel heeft gedaan om voor een verblijfsvergunning in aanmerking te kunnen komen. De vader en de moeder verblijven inmiddels weer in dezelfde woning. De vader stelt dat de ouders beschikken over een voldoende groot netwerk, dat zo nodig hulp kan bieden, en dat zij ook bereid zijn om hulp voor de kinderen te accepteren. Voor het hof is thans onduidelijk op welke wijze de ouders vorm willen gaan geven aan hun ouderschap. De moeder geeft aan dat zij niet weet waar zij gaat wonen en geeft aan dat zij mogelijk naar een asielzoekerscentrum gaat. De vader wil hoe dan ook, al dan niet met de moeder, de zorg over de kinderen. Echter tot op heden is er nauwelijks informatie over de situatie van de vader beschikbaar. Gelet op de in het hiervoor genoemde verzoek van de raad geconstateerde ernstige zorgen over zowel de kinderen als de moeder en het feit dat niet is gebleken dat hierin sinds de uithuisplaatsing van de kinderen verbetering is gekomen, is de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] thans nog noodzakelijk in het belang van hun verzorging en opvoeding. Beëindiging van de uithuisplaatsing zal immers betekenen dat de kinderen terug worden geplaatst bij hun moeder, ongeacht haar verhblijfplaats, en het hof acht dit, gelet op de huidige zorgen over haar opvoedingsvaardigheden, niet in hun belang. Ten aanzien van de vader is nog onvoldoende zicht op zijn thuissituatie en opvoedingsvaardigheden. Het hof acht het van groot belang dat de resterende tijd van de lopende ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wordt gebruikt om nader onderzoek te doen en duidelijk te krijgen of de kinderen terug naar de moeder (en als de ouders samen blijven daarmede ook naar de vader) kunnen en welke hulpverlening hier eventueel voor nodig is dan wel (indien de ouders niet samen blijven) of een plaatsing bij de vader tot de mogelijkheden behoort. Ter zitting is gebleken dat er inmiddels in een procedure die de vader op 2 oktober 2014 aanhangig heeft gemaakt bij de rechtbank Rotterdam met betrekking tot gezag, hoofdverblijf en omgang met de kinderen, een raadsonderzoek is afgerond en dat aan de ouders een conceptrapport is verstrekt. Wellicht dat dit raadsrapport meer duidelijkheid kan bieden over de problematiek van de moeder en de kinderen en de opvoedingsvaardigheden van de vader, maar vooralsnog zijn de zorgen over de opvoedingssituatie van de kinderen bij de moeder dusdanig ernstig dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
4.4
Ten overvloede merkt het hof op er zo spoedig mogelijk zicht moet komen op het perspectief van de kinderen. Het is zaak dat de GI zo snel mogelijk de mogelijkheid van terugplaatsing van de kinderen bij de moeder en/
of de vadergaat onderzoeken en dat waar mogelijk op korte termijn intensief wordt ingezet teneinde de omgang tussen de vader (en de moeder) en de kinderen nader op te bouwen. Gelet ook op de signalen dat bij de moeder, alsmede de kinderen sprake is van ernstige persoonlijke en/of psychiatrische problematiek lijkt ook een breed diagnostische onderzoek van het gehele gezin in de rede te liggen.
Voor wat betreft deze signalen verwijst het hof naar de bevindingen uit de diagnostische intake van moeder en de overige informatie zoals die door de behandelende instelling kennelijk aan de raad is verstrekt.
Ten aanzien van het zaaknummer 200.176.120/01
4.5
Nu het hof in deze beschikking einduitspraak doet in de hoofdzaak heeft de vader geen belang meer bij zijn verzoek om de kinderen in het kader van een voorlopige voorziening bij hem te plaatsen gedurende het onderzoek in hoger beroep. Het hof zal dit verzoek dan ook afwijzen.

5.De beslissing

ten aanzien van het zaaknummer 200.176.112/01:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 7 augustus 2015;
ten aanzien van het zaaknummer 200.176.120/01:
wijst het verzoek van de vader af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. M.P. den Hollander en
mr. I.A. Vermeulen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 1 oktober 2015 in bijzijn van de griffier.