ECLI:NL:GHARL:2015:7694

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 oktober 2015
Publicatiedatum
14 oktober 2015
Zaaknummer
200.173.148/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging verlenging uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de kinderrechter van 1 april 2015, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen werd verlengd. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen, voor zover het de uithuisplaatsing van beide kinderen betreft.

De vader en de Stichting Jeugdbescherming Noord, de gecertificeerde instelling (GI), hebben het verzoek van de moeder bestreden. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 september 2015 zijn zowel de moeder als de vader, bijgestaan door hun advocaten, en de pleegouders verschenen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de zorgen over de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie en de ontwikkeling van de kinderen in het pleeggezin.

Het hof oordeelde dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De moeder had niet voldaan aan de voorwaarden die waren gesteld voor een eventuele terugplaatsing van de kinderen, zoals het bieden van stabiele huisvesting en inzicht in haar psychische gesteldheid. De kinderen hadden zich inmiddels goed ontwikkeld in het pleeggezin, en het hof concludeerde dat de continuïteit en veiligheid in de verzorging van de minderjarigen gewaarborgd moesten blijven. Daarom bekrachtigde het hof de beschikking van de kinderrechter, waarbij de uithuisplaatsing werd verlengd tot 4 mei 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.173.148/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/154776/JE RK 15-116)
beschikking van de familiekamer van 1 oktober 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Mulder, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Noord,
gevestigd te Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de gecertificeerde instelling of de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de vader] ,

wonende te [B] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C. Kamp-Wiggers,
2. [de pleegouders],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 1 april 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 29 juni 2015, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen voor zover het de uithuisplaatsing van beide kinderen betreft.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 12 augustus 2015, heeft de vader het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.3
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 24 augustus 2015, heeft de GI het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.4
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 20 juli 2015 een brief van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) van 17 juli 2015 met bijlagen;
- op 28 augustus 2015 een journaalbericht van 27 augustus 2015 van mr. Mulder met bijlagen.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 3 september 2015 plaatsgevonden. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en mevrouw [C] en mevrouw [D] namens de GI. Voorts zijn verschenen de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de pleegouders.

3.De vaststaande feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2006 te [E] en
- [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ) [in] 2007 te [E] .
De ouders zijn gezamenlijk met het gezag over de minderjarigen belast.
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn in februari 2013 (voorlopig) onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Deze maatregelen zijn sindsdien steeds verlengd.
3.3
De GI heeft in haar inleidend verzoekschrift verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen opnieuw te verlengen.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd met ingang van 4 mei 2015 tot 4 mei 2016.

4.De motivering van de beslissing

4.1
De moeder kan zich niet verenigen met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
4.2
De GI en de vader zijn van mening dat de beschikking, voor zover bestreden, bekrachtigd dient te worden.
4.3
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan de moeder aanvoert, de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Zoals in de eerdere beschikking van 17 december 2013 door het hof overwogen, zijn door BJZ, thans de GI, in het kader van de ondertoezichtstelling doelen gesteld in de vorm van voorwaarden waaraan de moeder moest voldoen om te onderzoeken of een eventuele terugplaatsing van de kinderen naar haar mogelijk was. De moeder diende onder meer zorg te dragen voor stabiele huisvesting en zij diende inzicht in haar psychische gesteldheid te geven. Die doelen waren op dat moment niet behaald, zodat het hof -gelet op de zorgen over de veiligheid van de minderjarigen in de thuissituatie- heeft geoordeeld dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] terecht en op goede gronden was gegeven.
4.4
Thans heeft de moeder -wat er verder ook zij van de huidige door de moeder gestelde positieve ontwikkelingen- nog steeds niet voldaan aan de voorwaarde om inzicht te geven in haar psychische gesteldheid en daarmee de eerder gestelde doelen nog steeds niet gehaald. Dit terwijl de kinderen in de thuissituatie langdurig zijn blootgesteld aan strijd en geweld en in een onveilige en instabiele situatie opgroeiden. Met name [de minderjarige1] liet zeer ernstige gedragsproblemen zien voor de uithuisplaatsing. Beide kinderen hebben uiteindelijk een positieve ontwikkeling doorgemaakt in het pleeggezin en zijn daar inmiddels gehecht. [de minderjarige1] heeft veel baat bij speltherapie. De raad heeft in zijn rapport van 25 juni 2015 geconstateerd dat beide ouders zeer betrokken zijn op hun kinderen en er geen twijfel bestaat over de liefde voor hun kinderen, maar dat het de ouders onvoldoende lukt om de situatie dusdanig te veranderen dat er sprake is van een goede opvoedingssituatie voor de kinderen. De vader heeft dit inmiddels volledig geaccepteerd en heeft goed contact met de kinderen in het pleeggezin. De moeder laat echter een patroon zien waarin ze wel hulp aanvaardt maar de aangeboden hulp, behandeling en begeleiding niet afmaakt, waardoor het ook geen, althans onvoldoende resultaat oplevert. Ook blijft zij de strijd opzoeken en kan zij niet accepteren dat de kinderen niet bij haar opgroeien.
4.5
De moeder heeft haar stelling dat [F] geen psychologisch rapport heeft willen opstellen en dat zij nu bij [G] (waar zij overigens ook in 2013 een intake zou hebben gehad, maar waarvan het onduidelijk is gebleven of een onderzoek en/of een behandeling is gestart) met spoed een psychologisch onderzoek heeft aangevraagd, niet met stukken onderbouwd. Bovendien had het op haar weg gelegen om hier tijdig zorg voor te dragen, nu deze voorwaarde voor eventuele thuisplaatsing van de minderjarigen ten tijde van de procedure bij het hof in 2013 ook al speelde.
4.6
Het toekomstperspectief van de kinderen ligt volgens de GI en de raad bij het pleeggezin, aangezien het de ouders ontbreekt aan voldoende opvoedingsvaardigheden. De kinderen hebben belang bij duidelijkheid over waar zij mogen opgroeien. Zoals blijkt uit de door de raad ingebrachte stukken, waaronder een raadsrapport van 25 juni 2015, heeft de raad inmiddels aan de rechtbank verzocht te komen tot een gezagsbeëindigende maatregel. Het hof heeft geen reden om de inhoud van het raadsrapport in twijfel te trekken.
4.7
Het hof is van oordeel dat bij het uitblijven van de verzochte verlenging tot uithuisplaatsing de continuïteit van/ en de veiligheid in de dagelijkse verzorging en opvoeding van de minderjarigen niet is gewaarborgd en beoordeelt de verlenging van de uithuisplaatsing dan ook noodzakelijk. Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, zal bekrachtigen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 1 april 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, mr. M.P. den Hollander en
mr. I.A. Vermeulen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 1 oktober 2015 in het bijzijn van de griffier.