ECLI:NL:GHARL:2015:7670

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 oktober 2015
Publicatiedatum
13 oktober 2015
Zaaknummer
WAHV 200.148.870
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Dijkstra
  • A. Samplonius
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot oplegging van sancties aan ontbonden vennootschappen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een administratieve sanctie die was opgelegd aan een vennootschap onder firma (V.O.F.), die ten tijde van de sanctie reeds was ontbonden en voortgezet als een eenmanszaak. De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat de sanctie ten onrechte was opgelegd, omdat de V.O.F. op 31 december 2011 was ontbonden en de onderneming met ingang van die datum was voortgezet door een eenmanszaak. Het hof oordeelde dat er geen bevoegdheid bestond om de sanctie op te leggen, aangezien de betrokkene ten tijde van de sanctie reeds voor derden kenbaar was opgehouden te bestaan. Het hof verwees naar een eerder arrest van 11 juli 2011, waarin werd vastgesteld dat de WAHV geen regeling biedt voor de oplegging van sancties aan niet-natuurlijke personen die zijn opgehouden te bestaan. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep van de betrokkene gegrond, waardoor de sanctie werd vernietigd. Tevens werd de advocaat-generaal veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de betrokkene.

Uitspraak

WAHV 200.148.870
13 oktober 2015
CJIB 159036085
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant
van 2 april 2014
betreffende
[bedrijf] V.O.F. (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. C.M.J.E.P. Meerts,
kantoorhoudende te Beegden.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene tot vergoeding van kosten afgewezen.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 88,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid binnen bebouwde kom, met 11 km/h”, welke gedraging zou zijn verricht op 23 januari 2012 om 09:57 uur op de Esscheweg te Sint-Michielsgestel met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde van de betrokkene stelt zich op het standpunt dat de sanctie ten onrechte aan de betrokkene is opgelegd. Hij voert daartoe aan dat de betrokkene ten tijde van de gedraging niet meer bestond. Ter onderbouwing van het voorgaande heeft de gemachtigde een uittreksel van de Kamer van Koophandel in de procedure gebracht. Daaruit blijkt dat de betrokkene op 31 december 2011 is ontbonden, hetgeen op 2 januari 2012 in het handelsregister is geregistreerd, en dat de onderneming met ingang van 31 december 2011 is voortgezet door [naam] , ingeschreven onder KvK-nummer [nummer] . Nu [naam] een eenmanszaak zonder rechtspersoonlijkheid is en de onderneming derhalve niet is voorgezet door een andere niet-natuurlijke persoon, is de gemachtigde - met verwijzing naar een arrest van dit hof van 11 juli 2011 (ECLI:NL:GHLEE:2011:BR2226), gepubliceerd op rechtspraak.nl - van mening dat de inleidende beschikking vernietigd dient te worden.
3. Uit een door de advocaat-generaal in de procedure gebracht uittreksel van de Kamer van Koophandel van [naam] (KvK-nummer [nummer] ) blijkt dat er sprake is van een eenmanszaak. Deze eenmanszaak wordt sinds 31 december 2011, hetgeen op 2 januari 2012 in het handelsregister is geregistreerd, gedreven door een bij de V.O.F. betrokken vennoot. Verder blijkt dat de bedrijfsactiviteiten van de V.O.F. met dezelfde bedrijfsmiddelen door deze eenmanszaak zijn voorgezet.
4. Met betrekking tot de mogelijkheden van oplegging en handhaving van een sanctie bij de ontbinding van een niet-natuurlijk persoon, heeft het hof bij arrest van 11 juli 2011, WAHV 200.081.802 ((ECLI:NL:GHLEE:2011:BR2226), het volgende overwogen:
"De WAHV kent geen bepaling waarin geregeld is welke de gevolgen zijn voor de mogelijkheid van oplegging en handhaving van een sanctie aan een ander dan een natuurlijke persoon, indien deze is opgehouden te bestaan. De WAHV geeft in artikel 25, derde lid, slechts een regeling voor de mogelijkheid van verhaal indien degene aan wie de sanctie is opgelegd is overleden. Gelet op de redactie van deze bepaling geldt deze slechts voor natuurlijke personen.
Het hof ziet, gelet op de directe en nauwe samenhang tussen gedragingen op grond van de WAHV enerzijds en strafrechtelijk gesanctioneerde overtredingen van op het verkeer betrekking hebbende voorschriften gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 anderzijds, aanleiding om voor het antwoord op de vraag welke de gevolgen zijn voor de mogelijkheid van oplegging en handhaving van een sanctie aan een ander dan een natuurlijke persoon, indien deze is opgehouden te bestaan, aansluiting te zoeken bij hetgeen in strafrechtelijk verband rechtens is. Dit komt erop neer dat indien bij het opleggen van de sanctie, de niet-natuurlijke persoon reeds voor derden kenbaar is opgehouden te bestaan, de bevoegdheid tot opleggen van de sanctie niet meer bestaat. Dit lijdt uitzondering indien de niet-natuurlijke persoon wordt voortgezet door een andere niet-natuurlijke persoon. In zodanig geval is de maatschappelijke realiteit beslissend voor de vraag of de sanctie aan de opvolgende niet-natuurlijke persoon kan worden opgelegd. Indien de niet-natuurlijke persoon na de oplegging van de sanctie voor derden kenbaar ophoudt te bestaan, heeft dit - en in zoverre komt het hof terug op zijn arrest van 22 mei 2002 (WAHV 01/00479, LJN AE3590 te raadplegen via rechtspraak.nl) - geen gevolgen voor de mogelijkheid van handhaving van de opgelegde sanctie. Evenmin komt door het enkele ophouden te bestaan van de niet-natuurlijke persoon de mogelijkheid van verhaal te vervallen."
5. Uit de stukken van het dossier blijkt dat de betrokkene ten tijde van het opleggen van de sanctie reeds voor derden kenbaar was opgehouden te bestaan. Dit brengt mee dat er geen bevoegdheid bestond voor het opleggen van de sanctie. Dit lijdt enkel tot uitzondering, zo volgt uit het hiervoor aangehaalde arrest van 11 juli 2011, indien de niet-natuurlijke persoon wordt voortgezet door een andere niet-natuurlijke persoon. Daarvan is in onderhavige zaak geen sprake.
6. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de sanctie ten onrechte aan de betrokkene is opgelegd. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen, en doen wat de kantonrechter had behoren te doen, namelijk het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en die beslissing alsmede de inleidende beschikking vernietigen.
7. Nu de betrokkene in het gelijk wordt gesteld is er aanleiding tot vergoeding van de proceskosten van de betrokkene, bestaande uit de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de officier van justitie, het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter, het indienen van een hoger beroepschrift en het indienen van een nadere toelichting op het beroep. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting op het beroep aanvullende informatie een halve punt. De waarde per punt bedraagt € 487,- (voor beroepschriften ingediend voor 1 januari 2015 zoals te dezen het geval). Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 852,25 (3,5 x € 487,- x 0,5).
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, beslist het hof als volgt.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie d.d. 18 oktober 2012, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 159036085 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de WAHV tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan haar wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 852,25.
Dit arrest is gewezen door mr. Dijkstra, in tegenwoordigheid van mr. Samplonius als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.