ECLI:NL:GHARL:2015:7482

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
7 oktober 2015
Zaaknummer
14/01152
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vastgestelde waarde van een onroerende zaak onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de vastgestelde waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 91 te [Z] voor het jaar 2013, welke door de heffingsambtenaar van de gemeente Berkelland was vastgesteld op € 197.000 op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar handhaafde de waarde en de aanslag onroerende-zaakbelasting (OZB). De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond.

Belanghebbende ging in hoger beroep en voerde aan dat de vastgestelde waarde te hoog was. Tijdens de zitting op 9 juli 2015 zijn zowel belanghebbende als de heffingsambtenaar gehoord. De heffingsambtenaar had een taxatiematrix overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde, maar het Hof oordeelde dat deze matrix onvoldoende was om de waarde te onderbouwen. Het Hof stelde vast dat de heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast had voldaan, omdat de vergelijkingsobjecten niet vergelijkbaar waren met de onroerende zaak van belanghebbende.

Het Hof oordeelde dat zowel de heffingsambtenaar als belanghebbende niet in hun bewijslast waren geslaagd en stelde de waarde van de onroerende zaak in goede justitie vast op € 175.000. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak van de heffingsambtenaar, en veroordeelde de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/01152
uitspraakdatum:
29 september 2015
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 september 2014, nummer AWB 14/942, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Berkelland(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 91 te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2012, voor het jaar 2013 vastgesteld op € 197.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerende-zaakbelasting 2013 (de aanslag OZB) vastgesteld.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en, naar het Hof begrijpt, de aanslag OZB gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 30 september 2014 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. De heffingsambtenaar heeft nadere stukken overgelegd aan het Hof waarvan afschriften zijn doorgezonden aan belanghebbende.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] , als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [B] , namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [C] .
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak gelegen aan de [a-straat] 91 te [Z] (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak betreft een in het jaar 1987 gebouwde twee-onder-een-kap woning met een inhoud van 311 m³ en een perceeloppervlakte van 243 m². Tot de onroerende zaak behoren een berging en tuinhuis.
2.2
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak, per waardepeildatum 1 januari 2012, voor het jaar 2013 vastgesteld op € 197.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag OZB vastgesteld.
2.3
De heffingsambtenaar heeft het tegen de beschikking ingediende bezwaar afgewezen en de beschikking alsmede de aanslag OZB gehandhaafd. De Rechtbank heeft het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.4
Ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde heeft de heffingsambtenaar (in hoger beroep) een taxatiematrix overgelegd. Deze is opgesteld door [C] (taxateur), die tot een waarde van de onroerende zaak van € 197.000 concludeert. Voor zover van belang luidt deze matrix als volgt:
Adres
Aantal m²
€ p/m²
Aantal m³
€ p/m³
Waarde bijgebouwen in €
Aftrek in €
Taxatie- waarde
Verkoop-prijs
Verkoop-datum
Onroerende zaak
243
180
311
464
9400
197444
[b-straat] 25
230
180
308
485
11500
202280
203750
Septem-ber 2011
[c-straat] 4
336
180
350
412
10000
40000
174680
163000
20-09-2012
[a-straat] 89 (buurpand)
259
180
314
448
8000
40000
155292
145000
07-10-2012
[b-straat] 29
385
176
275
483
25900
226485
210000
29-06-2012
[d-straat] 1
249
180
286
510
10027
25000
175707
172500
April 2012
2.5
Belanghebbende verdedigt een waarde van de onroerende zaak van € 148.000 en heeft daartoe ook een taxatiematrix overgelegd.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2012 niet te hoog is vastgesteld.
3.2
Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend en de heffingsambtenaar beantwoordt die vraag bevestigend.
3.3
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de bij beschikking vastgestelde waarde tot een waarde van € 148.000 alsmede tot veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende.
3.5
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van het object worden bepaald op de waarde die aan het object dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger het object in de staat waarin het zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Naar de bedoeling van de wetgever is deze waarde “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding”. In het onderhavige geval geldt daarbij als waardepeildatum en toestandsdatum 1 januari 2012.
4.2
Volgens artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ (hierna: de Uitvoeringsregeling) wordt de waarde, bedoeld in de hiervóór in overweging 4.1 genoemde wetsbepaling, voor woningen bepaald door middel van de zogenoemde vergelijkingsmethode.
4.3
Benadrukt dient evenwel te worden dat de in de Uitvoeringsregeling neergelegde regels voor de onderbouwing en uitvoering van de waardebepaling weliswaar hulpmiddelen bevatten om te bereiken dat het wettelijke waardebegrip van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt gehanteerd, maar dat de toetssteen uiteindelijk de waarde blijft zoals in dat artikellid omschreven, en dat de waarde ook op andere manieren kan worden bepaald.
4.4
Belanghebbende bepleit gemotiveerd een lagere waarde dan door de heffingsambtenaar is vastgesteld. In dat geval rust op de heffingsambtenaar de last om feiten te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken die meebrengen dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is. Bij de beoordeling van de vraag of de heffingsambtenaar aan deze bewijslast heeft voldaan, moet acht worden geslagen op al hetgeen belanghebbende daartegen heeft ingebracht.
4.5
De in dat verband door de heffingsambtenaar overgelegde en in 2.4 vermelde taxatiematrix is naar het oordeel van het Hof onvoldoende om daarmee de door de hem vastgestelde waarde met succes te onderbouwen. De door hem ter vergelijking opgenomen panden aan de [b-straat] 25 en 29 zijn naar het oordeel van het Hof niet bruikbaar omdat deze panden weliswaar ook als een “twee-onder-een kap” zijn te rangschikken, maar voor het overige qua uitstraling en ligging niet vergelijkbaar zijn. Met betrekking tot de panden [c-straat] 4, [a-straat] 89 en [d-straat] 1 heeft de taxateur van de gemeente in zijn berekening rekening gehouden met een aftrek van de waarde die varieert van € 25.000 tot € 40.000. Ten aanzien van het pand [a-straat] 89 is door de heffingsambtenaar gesteld dat hij € 40.000 in mindering op de waarde heeft gebracht omdat dit het bedrag is dat een potentiële koper zou dienen te investeren om het pand op hetzelfde kwaliteitsniveau als de onroerende zaak te krijgen. Dit bedrag, opgebouwd uit € 15.000 voor de keuken, € 5.000 voor de badkamer, € 10.000 voor onderhoud en dergelijke en € 10.000 voor de tuin, is door de taxateur ingeschat en door belanghebbende gemotiveerd weersproken. Nu de taxateur het pand aan de [a-straat] 89 niet heeft bezocht en zijn inschatting evenmin is ondersteund door verklaringen van de koper van dit pand en bovendien niet aannemelijk is dat een investering van € 40.000 tevens tot een waardestijging met ditzelfde bedrag leidt, is de vermelde aftrek in de matrix niet aannemelijk gemaakt. Nu ook ten aanzien van de panden [c-straat] 4 en [d-straat] 1 de in aftrek gebrachte bedragen onvoldoende onderbouwd zijn, is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar met geen van de door hem ter vergelijking aangevoerde panden aannemelijk maakt dat de door hem bepleite waarde niet te hoog is. De heffingsambtenaar heeft derhalve niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan.
4.6
Gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad brengt de omstandigheid dat een heffingsambtenaar niet erin geslaagd is de door hem vastgestelde waarde aannemelijk te maken, niet mee dat dan zonder meer de door een belanghebbende bepleite waarde in aanmerking wordt genomen. Op een belanghebbende rust alsdan evenzeer de last de door hem verdedigde waarde aannemelijk te maken (Hoge Raad 14 oktober 2005, nr. 40.299, ECLI:NL:HR:2005:AU4300).
4.7
Belanghebbende heeft in dat verband gewezen op de door hem overgelegde matrix. Deze maakt de door hem bepleite waarde echter niet aannemelijk. Zoals de gemachtigde van belanghebbende ter zitting van het Hof heeft verklaard, heeft hij de door hem berekende eenheidsprijs van de grond van € 250 per vierkante meter onjuist berekend omdat hij voor de panden [c-straat] 4 en [e-straat] 24 ten onrechte geen correctie in verband met de grootte van het perceel van die panden heeft aangebracht. Dit heeft tot gevolg dat de in de matrix berekende kubieke meterprijzen voor alle referentiepanden onjuist zijn. Onder deze omstandigheden kan een dergelijke matrix geen voldoende onderbouwing voor de gezochte waarde vormen, zodat ook belanghebbende niet in de op hem rustende bewijslast is geslaagd.
4.8
Nu de heffingsambtenaar noch belanghebbende erin is geslaagd de door hem verdedigde waarde van de onroerende zaak aannemelijk te maken, zal het Hof zelf de gezochte waarde in goede justitie vaststellen. Gelet op de stukken van het geding en gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, stelt het Hof de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2012 in goede justitie vast op € 175.000.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

De door belanghebbende gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op:
Bezwaar 2 punten  wegingsfactor 1  € 244 = € 488
Beroep 2 punten  wegingsfactor 1  € 490 = € 980
Hoger beroep 2 punten  wegingsfactor 1  € 490 =
€ 980
Totaal € 2.448 .
Belanghebbende heeft voorts verzocht de heffingsambtenaar te veroordelen in de vergoeding van de kosten van het taxatierapport dat hij ten behoeve van de procedure heeft laten opstellen door een deskundige. Dit verzoek wordt ingewilligd. Overeenkomstig de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Staatscourant 2012, nr. 26039, berekent het Hof de vergoeding van de taxatiekosten van de onroerende zaak op een bedrag van € 200 exclusief omzetbelasting (4 uren in verband met het uitbrengen van een taxatierapport van een courante woning na inpandige opname x € 50 zijnde het uurtarief exclusief omzetbelasting) voor het taxatierapport. Nu belanghebbende de omzetbelasting niet kan verrekenen, kent het Hof de vergoeding inclusief omzetbelasting toe, zijnde € 242. Voorts komt voor vergoeding in aanmerking de kadastrale kosten ad € 6,40 zodat aan belanghebbende ter zake van het taxatierapport een vergoeding van € 248,40 wordt toegekend.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar,
– vermindert de vastgestelde waarde van de onroerende zaak tot € 175.000,
– vermindert de aanslag OZB tot een aanslag die is vastgesteld naar deze waarde,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.696,40, en
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 45 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 122 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op
29 september 2015in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. In verband daarmee is de uitspraak ondertekend door mr. M.G.J.M. van Kempen,
(C.E. te Brake)
(M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 7 oktober 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.