In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 2 oktober 2014 het beroep van belanghebbende ongegrond verklaarde. Belanghebbende, die als commanditair vennoot betrokken is bij een commanditaire vennootschap (CV), heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2005 een verlies van € 163.414 aangegeven. De inspecteur van de Belastingdienst heeft echter slechts een verlies van € 20.379 geaccepteerd, met als argument dat het verlies als commanditair vennoot fiscaal niet verder in aanmerking kan worden genomen dan de waarde van zijn inbreng van € 41.666. De rechtbank heeft deze redenering gevolgd en het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
In hoger beroep betoogt belanghebbende dat de gewijzigde winstverdeling in de CV meebrengt dat het maximaal in aanmerking te nemen verlies niet langer beperkt is tot zijn kapitaalinbreng, maar dat dit ook de kapitaalinbreng van de andere commanditaire vennoot omvat. De inspecteur daarentegen stelt dat de wijziging van de winstverdeling geen invloed heeft op het referentiebedrag van € 41.666, dat enkel kan wijzigen door stortingen of onttrekkingen.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur gelijk heeft. De wetgeving, specifiek artikel 3.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001, staat niet toe dat het maximaal in aanmerking te nemen verlies door een wijziging van de winstverdeling verandert. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De heffingsrente blijft ongewijzigd, aangezien belanghebbende geen zelfstandige gronden heeft aangevoerd tegen de in rekening gebrachte heffingsrente.