Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
van [de minderjarige2] de ondertoezichtstelling uitgesproken voor de duur van een jaar, welke ondertoezichtstelling bij beschikking van 12 februari 2013 met ingang van 2 maart 2013
is verlengd voor de duur van een jaar.
en [de minderjarige3] . Partijen hebben ter zitting van het hof medegedeeld dat de rechter op die zitting te kennen heeft gegeven dat de ondertoezichtstelling met een jaar en de uithuisplaatsing met zes maanden zullen worden verlengd.
4.De motivering van de beslissing
van het college over te leggen. Nu er in de onderhavige zaak sprake is van een spoed uithuisplaatsing, mocht de raad, anders dan de moeder stelt, het inleidend verzoekschrift zonder het besluit van het college indienen. Het college heeft vervolgens op 18 juni 2015
en 6 augustus 2015 alsnog de verleningsbeschikkingen afgegeven.
de kinderrechter in februari 2014 en april 2015 zelfs onvoldoende om tot een (verlenging van de) ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] (en [de minderjarige3] ) te komen. Volgens de moeder worden er in de huidige raadsrapportage, behalve de situatie met de buurvrouw in juni 2015, geen nieuwe zorgen genoemd.
De moeder heeft vervolgens de hulpverlening die in een vrijwillig kader betrokken was bij haar gezin beëindigd. De raad is hierop een nieuw onderzoek gestart, tijdens welk onderzoek sprake was van aanhoudende en toenemende zorgen omtrent de fysieke en sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] in de verwaarlozende opvoedingssituatie bij de moeder. Uit het raadsrapport van 6 augustus 2015 dat naar aanleiding van dit onderzoek
De moeder doet vaak een beroep op haar buurvrouw om de zorg van de kinderen over te nemen. De moeder toont geen probleeminzicht en ziet de noodzaak van hulpverlening niet in. Zij is moeilijk leerbaar en benaderbaar gebleken. Achterliggend is mogelijk sprake van persoonlijke problematiek van de moeder, waar onvoldoende zicht op is en waarover de moeder weinig openheid geeft. Vermoedelijk speelt het belaste verleden van de moeder hierin een rol, maar ook in haar huidige situatie bestaan persoonlijke problemen waar onvoldoende zicht op is.
Er blijven signalen bij het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) binnenkomen dat de moeder overmatig alcohol en qat gebruikt en dan geen aandacht heeft voor de kinderen.
Tijdens het raadsonderzoek is dit ook door hulpverleners waargenomen.
Voorts is gebleken dat de financiële problemen van de moeder, ondanks dat ze vertelde dat ze hiervoor een regeling had getroffen, nog steeds bestaan. De raad is van mening dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] in een pleeggezin voorlopig gecontinueerd moet worden. Vanuit die situatie kan volgens de raad worden toegewerkt naar een situatie waarin op een verantwoorde wijze een terugkeer naar de moeder gerealiseerd kan worden.
De raad meent dat ambulante hulp niet voldoende is om goed zicht te krijgen op het opvoedershandelen van de moeder en om haar vaardigheden als moeder te vergroten.
Een opname in [F] lijkt wenselijk.
Er zal in ieder geval sprake zijn van blijvende gebitsschade. Ook doet hij steeds vaker en meer zorgelijke uitspraken over de moeder en hoe de thuissituatie bij haar was.
Daarnaast heeft de moeder geen realistische verwachtingen van [de minderjarige3] . Zo zou hij volgens haar al met zes maanden moeten kunnen lopen. Voorts is gebleken dat de moeder niet eerlijk is tegen haar netwerk. Zij heeft haar familie niet verteld dat er al jarenlang sprake is van hulpverlening in verband met de zorgen over de verzorging en opvoeding van de kinderen. Volgens de GI is de moeder tijdens de eerder ingezette ambulante hulpverlening nauwelijks leerbaar gebleken en lijkt, nadat observatie van de omgangsmomenten tussen de moeder en de kinderen heeft plaatsgevonden, een opname bij [F] het meest wenselijke traject. Bij [F] kan onderzocht worden of de moeder over voldoende pedagogische vaardigheden beschikt en in staat is om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] op zich te nemen.
Een en ander is ook door hulpverleners geconstateerd. Ook zijn er vanuit het consultatie-bureau en de kinderopvang zorgen geuit over [de minderjarige2] en [de minderjarige3] ; de moeder komt haar afspraken nog steeds niet na. Het handelen van de moeder op 4 juni 2015, toen zij [de minderjarige3] weer bij de buurvrouw wilde ophalen, en de dagen erna heeft de raad er, in combinatie met de toenemende zorgen in de maanden ervoor, toe gebracht om met spoed een uithuisplaatsing te verzoeken. Wat er verder ook zij van de precieze omstandigheden waaronder [de minderjarige3] bij de buurvrouw was achtergelaten, gebleken is dat de moeder zich niet aan de veiligheidsafspraken die toen zijn gemaakt heeft gehouden en dat er, anders dan de moeder stelt, sinds de beschikking van 14 april 2015 wel degelijk andere en nieuwe zorgen zijn geconstateerd. De moeder ontkent deze zorgen. Ook ter zitting van het hof toont de moeder in het geheel geen probleembesef. Ze geeft aan dat de verhalen niet kloppen en dat het niet zo kan zijn dat een moeder haar kinderen verwaarloost. Geconfronteerd met de door de kaakchirurg vastgestelde ernstige gebitsschade van [de minderjarige2] , geeft zij aan dat zijn gebit voor haar gevoel oké was en dat Somalische mensen nu eenmaal vaak een slecht gebit hebben. Volgens de moeder is de tandarts verantwoordelijk voor het slechte gebit van [de minderjarige2] . Ook ten aanzien van niet nagekomen afspraken legt de moeder de schuld bij anderen. Ondanks dat er ernstige zorgen zijn geuit over de fysieke en sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , ontkent de moeder dat er hulp nodig is.
De moeder geeft ook ter zitting van het hof opnieuw aan dat zij geen hulp nodig heeft voor zichzelf, terwijl uit het persoonlijkheidsonderzoek dat heeft plaatsgevonden duidelijk naar voren is gekomen dat de moeder kampt met persoonlijke problematiek. Het destijds gegeven advies om individuele gesprekken met een psycholoog aan te gaan, heeft de moeder niet opgevolgd. De moeder toont geen inzicht in de problematiek van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .
De moeder geeft aan haar medewerking te zullen verlenen aan hulpverlening, omdat de rechter dit van haar verlangt. Zelf ziet zij hier de noodzaak niet van in. Onder deze omstandigheden zal een gezinsopname alleen maar een extra belasting voor [de minderjarige2] en [de minderjarige3] opleveren, hetgeen het hof niet in hun belang voorkomt.
25 juni 2015, voor zover in hoger beroep nog aan de orde;