ECLI:NL:GHARL:2015:7355

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 oktober 2015
Publicatiedatum
1 oktober 2015
Zaaknummer
200.165.855
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vereffening van een nalatenschap in het belang van een schuldeiser van de verworpen nalatenschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de vereffening van de nalatenschap van de erflaatster, die op 7 januari 2014 is overleden. De verzoekster, [verzoekster], heeft een vordering op [verweerder] en verzoekt het hof om de nalatenschap mede in haar belang te vereffenen, omdat [verweerder] de nalatenschap heeft verworpen. De rechtbank Midden-Nederland had het verzoek van [verzoekster] afgewezen, waarop zij in hoger beroep ging. Het hof heeft vastgesteld dat [verzoekster] een vordering heeft op [verweerder] ter hoogte van € 357.000,-, zoals blijkt uit een notariële akte van 7 oktober 2011. Het hof oordeelt dat [verzoekster] klaarblijkelijk is benadeeld door de verwerping van de nalatenschap door [verweerder], omdat hij geen verhaal biedt voor de vordering en er een positief saldo in de nalatenschap aanwezig is. Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank en bepaalt dat de nalatenschap van de erflaatster mede in het belang van [verzoekster] zal worden vereffend. Tevens benoemt het hof mr. [E] tot vereffenaar in plaats van de erfgenamen, en veroordeelt [verweerder] en [verweerster] in de kosten van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, familie
zaaknummer gerechtshof 200.165.855
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 371063)
beschikking van 1 oktober 2015
inzake
[verzoekster], h.o.d.n. [A],
wonende te [woonplaats], Duitsland,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster],
advocaten: mrs. B. Honerbom en N.J.G. de Jager te Arnhem,
en
[verweerder],
wonende te Maleisië,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: [verweerder],
advocaat: mr. K.C. Mensink te Den Haag,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats], Duitsland,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: [verweerster],
advocaat: mr. B. Temeltasch te Utrecht.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende 1],
verder te noemen: [belanghebbende 1],
en
[belanghebbende 2],
verder te noemen: [belanghebbende 2],
beiden minderjarig en wonende te Maleisië.
te dezen vertegenwoordigd door hun vader [verweerder].

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 december 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, zoals hersteld bij beschikking van 28 januari 2015 (gepubliceerd onder ECLI:NL:RBMNE:2014:7034).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties 1 tot en met 3 (en procesdossier eerste aanleg), ingekomen op 3 maart 2015;
  • het verweerschrift van [verweerder] Hijbregsen met producties 1 tot en met 4, ingekomen op 15 april 2015;
  • het verweerschrift van [verweerster] met producties 1 en 2, ingekomen op 16 april 2015;
  • een journaalbericht van mr. Honerbom van 18 maart 2015 met bijlagen F en H (ontbrekende stukken procesdossier eerste aanleg), ingekomen op 19 maart 2015;
  • een journaalbericht van mr. Honerbom van 18 augustus 2015 met producties 4, 5 en 6, ingekomen op diezelfde dag
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 augustus 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
[verzoekster] heeft aan [verweerder] een factuur ter hand gesteld gedagtekend op
7 oktober 2011 en daarbij aan hem in rekening gebracht een bedrag van € 357.000,- (inclusief Mehrwertsteuer) voor:
“Planungsarbeiten Projekt Kloster Heiligenborn van 2008 bis Heute”.
3.2
[verweerder] heeft op 7 oktober 2011 bij notariële akte, verleden voor [B], notaris te [plaats] in Duitsland, verklaard als volgt:
“(…)
Der Erschienene (hof: [verweerder]) ersuchte den Notar um die Beurkundung des nachstehenden
SCHULDANERKENNTNISSES MIT ZWANGSVOLSTRECKUNGSUNTERWERFUNG
§ 1
Der Erschienene erkennt hiermit an der
Firma [A], Inhaberin [verzoekster], geb. am [geboortedatum].1963 (…)
einen Betrag in Höhe von 357.000,-- € (…) nebst Zinsen in Höhe von 5 Prozentpunkten über dem Basiszinssatz des BGB seit dem 18.10.2011 zu schulden.
§ 2
Wegen der vorstehenden Forderung nebst Zinsen unterwirft sich der Erschienene der sofortigen Zwangsvollstreckung aus dieser Urkunde in sein gesamtes Vermögen.
§ 3
Der Erschienene wurde über die Bedeutung und die rechtlichen Folgen der vorstehenden Erklärungen vom amtierenden Notar belehrt.”
(…)
3.3
De notaris heeft op 10 oktober 2011 aan [verzoekster] een afschrift van deze akte afgegeven
“zum Zwecke der Zwangsvollstreckung”. Op 12 oktober 2011 heeft de notaris een certificaat afgegeven als bedoeld in artikel 57 lid 4 van de EEX-Verordening. Op 8 december 2011 heeft de notaris de akte op de voet van artikel 25 EET-Verordening als Europese Executoriale Titel gewaarmerkt. [verweerder] is niet overgegaan tot betaling van zijn schuld aan [verzoekster]; [verzoekster] heeft zijn vordering niet op [verweerder] verhaald.
3.4
Op 7 januari 2014 is de moeder van [verweerder] (hierna: de erflaatster) overleden. Zij was ten tijde van haar overlijden niet-hertrouwde weduwe van de vader van [verweerder] en liet twee kinderen achter, te weten [verweerder] en [verweerster]. Zij is bij testament niet afgeweken van de wettelijke regeling omtrent de vererving van haar nalatenschap. [verweerder] heeft de nalatenschap van de erflaatster op 11 februari 2014 verworpen, waardoor zijn beide kinderen, [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2], bij plaatsvervulling als erfgenamen optreden. [verweerster], [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] hebben de nalatenschap op 12 februari 2014 beneficiair aanvaard.
[verweerder] en [verweerster] hebben op grond van een door hun vader gemaakte ouderlijke boedelverdeling een geldvordering op de erflaatster ter grootte van hun erfdeel in de nalatenschap van hun vader.
3.5
Bij notariële akte van 13 mei 2014 heeft [C], echtgenote van [verweerder], verklaard dat zij haar echtgenoot geen toestemming heeft gegeven voor de schuldbekentenis in de akte van 7 oktober 2011 en op grond van artikel 1:88 en 89 Burgerlijk Wetboek (BW) de nietigheid van deze schuldbekentenis ingeroepen en voor het geval dat niet mogelijk is zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een borgstelling, waarvan zij de nietigheid inroept op grond van artikel 1:88 lid 1 onder c BW.
3.6
[verzoekster] heeft in eerste aanleg de rechtbank op de voet van artikel 4:205 BW verzocht te bepalen dat de nalatenschap van de erflaatster mede in belang van [verzoekster], zal worden vereffend, een vereffenaar te benoemen, de boedelnotaris of een andere door de rechtbank aan te wijzen notaris een boedelbeschrijving te doen opstellen en de erfgenamen van de erflaatster te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.7
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek afgewezen en [verzoekster] veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [verweerder] en van de erfgenamen. [verzoekster] komt met vier grieven op tegen de beslissing van de rechtbank, waarbij de tweede grief is uitgesplitst in vier “subgrieven”. De grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang voor te leggen. In hoger beroep verzoekt [verzoekster], voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de nalatenschap van de erflaatster mede in het belang van [verzoekster] zal worden vereffend, mr. [D] te benoemen tot vereffenaar in die nalatenschap en de gezamenlijke erfgenamen en [verweerder] te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.
3.8
[verweerder] en [verweerster] voeren ieder gemotiveerd verweer en verzoeken het hof [verzoekster] in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans al haar verzoeken af te wijzen en haar te veroordelen in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

4.1
Artikel 4:205 BW regelt dat de rechtbank op verzoek van een schuldeiser van een erfgenaam die de nalatenschap heeft verworpen en die hierdoor klaarblijkelijk is benadeeld, kan bepalen dat de nalatenschap mede in het belang van de schuldeisers van degene die verworpen heeft zal worden vereffend en zo nodig een vereffenaar kan benoemen. [verzoekster] stelt onder verwijzing naar de akte van 7 oktober 2011 dat zij een vordering op [verweerder] heeft en dat zij klaarblijkelijk is benadeeld door de verwerping door [verweerder] van de nalatenschap van de erflaatster. [verweerder] en [verweerster] betwisten zowel het een als het ander.
4.2
Ter beoordeling van de grieven zal het hof eerst beslissen of [verzoekster] schuldeiser van [verweerder] is en, indien dat het geval is, vervolgens of [verzoekster] door de verwerping door [verweerder] van de nalatenschap van de erflaatster klaarblijkelijk is benadeeld.
4.3
[verzoekster] is als schuldeiser aan te merken als zij, zoals zij stelt, een vordering heeft op [verweerder]. Het hof zoekt voor de vaststelling van het bestaan van een vordering in het kader van een beslissing op grond van artikel 4:205 BW aansluiting bij de eisen die daaraan in artikel 6 lid 3 Faillissementswet (Fw) zijn gesteld met het oog op het uitspreken van de faillietverklaring. Het hof stelt aldus voorop dat de rechter bij een beslissing op grond van artikel 4:205 BW dient te onderzoeken of summierlijk blijkt van feiten en omstandigheden die het bestaan van de vordering van de verzoeker aantonen. Het gestelde moet na een kort en eenvoudig onderzoek voldoende komen vast te staan. Indien aan het vaststellen van het bestaan van een vorderingsrecht in het kader van artikel 4:205 BW zwaardere eisen zouden worden gesteld, dreigt het gevaar dat de vereffening op de lange baan wordt geschoven en de belangen van de andere betrokkenen bij de vereffening, onder wie de erfgenamen, de schuldeisers van de nalatenschap en andere schuldeisers van [verweerder] in het gedrang komen. Ditzelfde (beperkte) beoordelingskader geldt ook voor de beoordeling van de gegrondheid van verweren tegen het bestaan van de vordering.
4.4
[verzoekster] stelt dat zij omvangrijke bouwkundige advieswerkzaamheden voor [verweerder] heeft verricht in Duitsland, waarvoor zij hem op 7 oktober 2011 de in 3.1 vermelde factuur ter hand heeft gesteld en in verband waarmee [verweerder] bij de in 3.2 nader omschreven notariële akte heeft verklaard een bedrag van € 357.000,- schuldig te zijn aan [verzoekster].
4.5
[verweerder] betwist het bestaan van de vordering en voert daartoe het volgende aan. [verzoekster] en [verweerder] hebben mondeling afgesproken dat [verzoekster] het bedrag van
€ 357.000,- niet zal opeisen en de notariële akte niet ten uitvoer zal leggen. [verzoekster] heeft deze schuldbekentenis nodig voor haar belastingaangifte. [verweerder] heeft [verzoekster] een vriendendienst verleend door mee te werken aan een valse schuldbekentenis. Er is sprake van een naar Duits recht nietige schijnhandeling (Scheingeschäft in de zin van § 117 BGB). [verzoekster] heeft [verweerder] met een smoesje naar de notaris gelokt, misbruik gemaakt van zijn labiele geestelijke gesteldheid en hem ertoe bewogen de schuldbekentenis te ondertekenen. [verweerder] is onvoorbereid hiermee geconfronteerd. [verzoekster] had met de door haar ingeschakelde notaris een psychologisch overwicht op [verweerder] die er alleen voorstond. [verzoekster] heeft ervoor gezorgd dat ondertekening plaatsvond op een dag dat de echtgenote van [verweerder], van wie [verzoekster] wist dat zij de ondertekening niet zou toestaan, in het buitenland was. [verweerder] was vanwege een geestelijke stoornis (ernstige depressie) niet in staat zijn wil te bepalen ten aanzien van de voor hem zeer nadelige schuldbekentenis. [verweerder] legt al deze omstandigheden ten grondslag aan zijn stelling dat de schuldbekentenis zowel naar Duits als naar Nederlands recht nietig is of dat deze een beroep op een vernietigingsgrond rechtvaardigen.
4.6
Het hof is van oordeel dat voor de toepassing van artikel 4:205 BW voldoende is komen vast te staan dat [verzoekster] een vordering op [verweerder] heeft. Het bestaan van deze vordering blijkt uit de notariële akte van 7 oktober 2011. [verzoekster] betwist gemotiveerd hetgeen [verweerder] ten grondslag legt aan zijn stelling dat de schuldbekentenis nietig is of dat ten aanzien daarvan met succes een beroep kan worden gedaan op een vernietigingsgrond. Voor nadere (bewijs)instructies ten aanzien van de gegrondheid van de stellingen van [verweerder] is in deze procedure geen plaats, nu deze het kader van een kort en eenvoudig onderzoek te buiten gaan. Het hof voegt hieraan ten overvloede toe dat hiermee geen definitief oordeel over het bestaan van de vordering is geveld. Het is aan [verzoekster] de vordering bij de boedelnotaris of de vereffenaar in te dienen. Vervolgens is het aan de vereffenaar te bepalen of hij zich kan verenigen met de ingediende vordering en deze al dan niet op te nemen in de uitdelingslijst, waarna iedere belanghebbende in verzet kan komen tegen de uitdelingslijst. Bovendien kan [verzoekster] zijn vordering op de voet van artikel 4:223 BW bij vonnis doen vaststellen.
4.7
Nu voldoende is komen vast te staan dat [verzoekster] een vordering heeft op [verweerder] is deze aan te merken als schuldeiser van [verweerder]. Artikel 1:88 en 89 BW bieden niet de mogelijkheid een schuldbekentenis als de onderhavige te vernietigen. Dat de onderhavige schuldbekentenis is aan te merken als een gift of een overeenkomst die ertoe strekt dat [verweerder] zich anders dan in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf als borg, hoofdelijk schuldenaar heeft verbonden of zich voor een derde sterk maakt is, voor zover dat al is gesteld, tegenover de gemotiveerde betwisting door [verzoekster] niet komen vast te staan. Nu voldoende is komen vast te staan dat [verzoekster] een vordering heeft op [verweerder] behoeft het hof niet meer in te gaan op het debat van partijen over de betekenis van het certificaat als bedoeld in artikel 57 lid 4 van de EEX-Verordening dat is afgegeven ten aanzien van de notariële akte en de waarmerking van de akte op de voet van artikel 25 EET-Verordening als Europese Executoriale Titel.
4.8
Thans is aan de orde de vraag of [verzoekster] door de verwerping door [verweerder] van de nalatenschap van de erflaatster klaarblijkelijk is benadeeld. Van klaarblijkelijke benadeling is sprake indien (1) [verzoekster] haar vordering op [verweerder] niet of niet geheel op hem kan verhalen en (2) aan hem een aandeel in het overschot zou zijn toegekomen, indien hij niet zou hebben verworpen.
4.9
Tussen partijen is niet in geschil dat [verweerder] zelf geen verhaal biedt voor de vordering van [verzoekster]. Uit de notariële akte van boedelbeschrijving die is verleden op 25 juli 2014 blijkt dat de nalatenschap op de sterfdatum van de erflaatster een positief saldo had van € 234.957,47. De tot de nalatenschap behorende woning is daarin opgenomen voor een waarde van € 765.000,- (WOZ-waarde). Dat de waarde van deze woning zodanig veel lager is dan de WOZ waarde dat de nalatenschap niet meer een voldoende positief saldo kent is niet komen vast te staan. Evenmin is gesteld of gebleken dat de kosten van vereffening zo hoog zijn dat van een overschot geen sprake zal zijn. Het hof is dan ook van oordeel dat aan [verweerder] een aandeel in het overschot zou zijn toegekomen, indien hij niet zou hebben verworpen. Anders dan [verweerder] en [verweerster] aanvoeren, stelt de wet niet de eis dat de benadeling klaarblijkelijk bestond op het moment van verwerping en als de wet die eis wel stelde is daaraan gelet op het vorenstaande voldaan.
4.1
De grieven 1, 3 en 4 van [verzoekster] slagen; [verzoekster] heeft bij grief 2 geen belang. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek van [verzoekster] te bepalen dat de nalatenschap van de erflaatster mede in het belang van [verzoekster] zal worden vereffend toewijzen. Gelet op de strijdige belangen van de erfgenamen en [verzoekster] acht het hof benoeming in hun plaats van een andere vereffenaar nodig. Nu partijen het over de persoon van de door [verzoekster] voorgestelde vereffenaar niet eens zijn, zal het hof mr. [E], van [E] Advocatuur te Amsterdam, benoemen tot vereffenaar. Nu [verzoekster] grotendeels in het gelijk is gesteld zal het hof de erfgenamen en [verweerder] veroordelen in de kosten van deze procedure in beide instanties.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [verzoekster] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 282,-
- salaris advocaat
€ 904,- (2 punten x tarief € 415,-)
Totaal € 1.186,-
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [verzoekster] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 311,-
- salaris advocaat
€ 1.788,-(2 punten x tarief € 894,-)
Totaal € 2.099,-

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 december 2014, zoals hersteld bij beschikking van 28 januari 2015, en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de nalatenschap van de erflaatster op de voet van artikel 4:205 BW mede in het belang van [verzoekster] zal worden vereffend;
benoemt tot vereffenaar in plaats van de erfgenamen mr. [E], [E] Advocatuur, [adres] Amsterdam;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [verweerder] en [verweerster] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [verzoekster] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 282,- voor verschotten en op € 904,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 311,- voor verschotten en op
€ 1.788,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, R. Feunekes en T.M. Blankestijn, en is op 1 oktober 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.