ECLI:NL:GHARL:2015:7005

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 september 2015
Publicatiedatum
21 september 2015
Zaaknummer
WAHV 200.158.203
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • G.H. Smeitink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing van de officier van justitie inzake overschrijding maximumsnelheid en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 1 september 2014. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de officier van justitie, die hem een administratieve sanctie had opgelegd wegens overschrijding van de maximumsnelheid op autosnelwegen. De betrokkene stelde dat hij niet op de hoogte was van de geldende maximumsnelheid, omdat er geen verkeersbord aanwezig was bij de samenvoeging van de wegen. Het hof oordeelde dat de beslissing van de officier van justitie niet deugdelijk was gemotiveerd en vernietigde deze. Het hof stelde vast dat de betrokkene niet behoorlijk was opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter, wat in strijd was met de wet. Hierdoor werd de beslissing van de kantonrechter ook vernietigd. Het hof beoordeelde vervolgens het beroep tegen de inleidende beschikking en oordeelde dat de betrokkene de gedraging had verricht, maar dat de redelijke termijn van berechting was overschreden. De betrokkene verzocht om vergoeding van reiskosten, maar het hof kende slechts een deel van deze kosten toe. De uitspraak leidde tot de conclusie dat de beslissing van de officier van justitie en de kantonrechter vernietigd werden, en dat de advocaat-generaal werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene.

Uitspraak

WAHV 200.158.203
21 september 2015
CJIB 172003668
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 1 september 2014
betreffende
[naam] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [plaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
Daarbij is verzocht om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 7 september 2015. De betrokkene is verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. H. de Ruijter.

Beoordeling

1. De betrokkene voert in hoger beroep aan dat hij geen oproeping heeft ontvangen voor de op 1 september 2014 gehouden zitting van de kantonrechter.
2. Artikel 12, eerste lid, van de WAHV luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"De kantonrechter stelt, alvorens te beslissen, partijen in de gelegenheid om (...) op een openbare zitting hun zienswijze nader toe te lichten. Zij worden daartoe door de griffier opgeroepen."
3. Bij de stukken van het geding bevindt zich een aan de betrokkene gerichte oproeping voor de zitting van 1 september 2014. Echter, niet blijkt uit een stempel, aantekening of anderszins, dat de oproeping aan de betrokkene is toegezonden. Gelet hierop en mede in het licht van het ontbreken van een deugdelijke verzendadministratie bij de rechtbank, kan niet worden vastgesteld dat de betrokkene behoorlijk is opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter. Aldus is gehandeld in strijd met artikel 12, eerste lid, WAHV.
4. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter om die reden vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen. Zoals door de betrokkene verzocht, heeft het hof de betrokkene daartoe in de gelegenheid gesteld zijn beroep mondeling toe te lichten ter zitting van het hof.
Dit brengt tevens mee dat de overige bezwaren van de betrokkene tegen de beslissing van de kantonrechter geen bespreking meer behoeven.
5. De betrokkene voert tegen de beslissing van de officier van justitie aan dat hij in strijd met artikel 7:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet door de officier van justitie is gehoord, dat de beslissing van de officier van justitie niet juist is, ten onrechte zonder nader onderzoek is genomen en dat daaraan een motiveringsgebrek kleeft.
6. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 178,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 22 km/h (verkeersbord A1)”, welke gedraging zou zijn verricht op 6 mei 2013 om 11:07 uur op de A4 links (trajectcontrole) te Leidschendam met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
7. De betrokkene voert in zijn beroepschrift aan de officier van justitie d.d. 18 juni 2013 aan dat hij, rijdend met een snelheid van 122 km/h, de toegestane maximumsnelheid niet heeft overschreden. Na Leidschendam maar vóór de trajectcontrole is er een samenvoeging of kruising van wegen van de A4 links hoofdrijbaan en de A4 links parallelrijbaan. Er dient in dat geval opnieuw een bord A1 te zijn geplaatst. Dat bord ontbreekt, zodat de toegestane maximumsnelheid ter plaatse 130 km/h is.
8. Op grond van artikel 7:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet de officier van justitie de betrokkene in beginsel in de gelegenheid stellen om te worden gehoord. Hij kan daar alleen van afzien als het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond is, als de betrokkene appellant niet gehoord wil worden of de betrokkene niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord (vgl. artikel 7:17 van de Awb).
9. Naar het hof ambtshalve bekend is bevat de inleidende beschikking - in de toelichting op de achterzijde - als standaardtekst in dit verband: “Eventueel kunt u aangeven of u uw beroep telefonisch wilt toelichten (gehoord worden). Vermeld dit dan in uw brief samen met het telefoonnummer waarop u tijdens kantooruren bereikbaar bent.”
10. Nu de betrokkene in zijn beroepschrift aan de officier van justitie d.d. 18 juni 2013 geen blijk heeft gegeven van de wens om te worden gehoord, heeft de officier van justitie er vanaf kunnen zien de betrokkene te horen.
11. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard en die beslissing als volgt gemotiveerd:
"U hebt beroep ingesteld tegen de opgelegde sanctie. U stelt dat u niet op de hoogte was van de aldaar geldende maximum snelheid. Op basis van de bebording wordt u geacht op de hoogte te zijn van de geldende maximumsnelheid. Tevens is het de officier van justitie bekend dat de politie voor aanvang van elke snelheidscontrole de bebording controleert."
12. In artikel 7:26, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de beslissing op het beroep dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.
13. Naar het oordeel van het hof is de motivering van de beslissing van de officier van justitie niet deugdelijk nu daaruit blijkt dat de door de betrokkene aangevoerde grond dat een ter zake doend verkeersbord ontbreekt en de gedraging daarom niet is verricht, is geïnterpreteerd als dat de betrokkene stelt niet op de hoogte te zijn van de ter plaatse geldende maximumsnelheid. Dit brengt mee dat ook de beslissing van de officier van justitie dient te worden vernietigd en het hof het beroep tegen de inleidende beschikking zal beoordelen.
14. De betrokkene voert ter onderbouwing van zijn stelling dat hij de gedraging niet heeft verricht in hoger beroep nog het volgende aan. Bij het knooppunt Prins Clausplein staat bij hectometerpaal 46,2 een bord A1. Bij hectometerpaal 43,4 vindt de samenvoeging van de A4 hoofdrijbaan en de A4 parallelrijbaan plaats (hierna: het samenvoegingspunt). De trajectcontrole begint, aldus de betrokkene, bij hectometerpaal 42,6 en eindigt bij hectometerpaal 38,0. Uit telefonisch verkregen informatie van Rijkswaterstaat is de betrokkene gebleken dat er op de pleegdatum bij hectometerpaal 43,4 geen bord A1 stond. Dat bord is eerst op 28 juni 2013 geplaatst. Ter onderbouwing heeft de betrokkene van google maps afkomstige foto's overgelegd, genomen op verschillende data. Ter zitting van het hof heeft hij aangevoerd dat zijn stelling dat er bij het samenvoegingspunt opnieuw een bord A1 "100" moest staan gebaseerd is op de omstandigheid dat dit punt voor de weggebruiker een beslismoment is.
15. De stelling van de betrokkene dat bij elke samenvoeging van wegen opnieuw een verkeersbord met de toegestane maximumsnelheid moet worden geplaatst is in zijn algemeenheid onjuist. Vooropgesteld wordt dat in juridische zin geldt dat de door middel van bord A1 van bijlage I bij het RVV 1990 aangegeven maximumsnelheid blijft gelden tot het punt waarop op grond van een ander verkeersbord een nieuwe maximumsnelheid geldt. Bij de beoordeling is verder het begrip wegvak van belang. Dit begrip is in artikel 1 onder e van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) als volgt gedefinieerd: gedeelte van een weg tussen twee zijwegen of - indien geen zijweg aanwezig is - tussen twee punten waarop een verkeersmaatregel betrekking heeft. Het hier samenvloeien van de parallelweg met de hoofdrijbaan maakt niet dat er sprake is van een (nieuw) wegvak als hiervoor bedoeld. Dat brengt mee dat er bij het samenvoegingspunt niet opnieuw een bord A1 "100" hoefde te zijn geplaatst en het hof niet toekomt aan de vraag of ter plaatse een bord A1 "100" was geplaatst.
16. De betrokkene betwist verder dat voorafgaand aan de controle waarbij de snelheid waarmee hij reed is gemeten, de bebording is gecontroleerd. Hij doelt daarmee op de bebording bij hectometerpaal 46,2. De betrokkene heeft echter ook zelf aangevoerd dat er bij het Prins Clausplein bij hectometerpaal 46,2 een bord A1 "100" stond. Gelet hierop behoeft de door betrokkene opgeworpen vraag of de bebording voorafgaand aan de controle was gecontroleerd, geen bespreking.
17. Nu de bezwaren van de betrokkene geen doel treffen, hij niet ontkent ter plaatse met een snelheid van 122 km/h te hebben gereden en overigens uit het dossier niet blijkt van omstandigheden die aanleiding vormen om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant, stelt het hof vast dat de gedraging is verricht.
18. Tot slot verzoekt de betrokkene de opgelegde sanctie te vernietigen wegens overschrijding van de redelijke termijn.
19. Het hof stelt vast dat de betrokkene bij brief van 10 september 2013 beroep bij de kantonrechter heeft ingesteld. Vervolgens heeft de kantonrechter de zaak behandeld ter zitting van 1 september 2014. In de procedure bij de kantonrechter is derhalve een periode van bijna 12 maanden inactiviteit verstreken. Deze vertraging is niet toe te rekenen aan de betrokkene. Het hof is van oordeel dat aldus de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden.
20. Het hof heeft bij arrest van 21 juli 2009 (ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ3210, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) geoordeeld dat herijking van de regels inzake overschrijding van de redelijke termijn in strafzaken door de Hoge Raad, het hof noopt tot herziening van zijn rechtspraak met betrekking tot de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn in WAHV-zaken, in die zin dat de geconstateerde verdragsschending in zaken als de onderhavige voldoende is gecompenseerd met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM. Het hof volstaat daarom met de constatering als hiervoor onder 20. gedaan.
21. De betrokkene verzoekt om vergoeding van reiskosten voor het nemen van inzage in het dossier en het bijwonen van de zitting van het hof ten bedrage van € 361,20 (860 km x € 0,42 km).
22. Ingevolge vaste jurisprudentie van het hof komen reiskosten van de betrokkene voor vergoeding in aanmerking indien en voor zover zij zijn gemaakt ten behoeve van het bijwonen van een zitting of nemen van inzage in de stukken ter griffie. De betrokkene heeft, anders dan hij had aangekondigd, geen inzage in de stukken genomen ter griffie van het hof.
23. De reiskosten worden ingevolge artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht vergoed overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Dit betreft een kennelijke omissie van de regelgever: bedoeld is onderdeel d. Ingevolge die bepaling wordt in een geval als het onderhavige een tarief vergoed waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Dit is € 50,40 zijnde de retourritprijs bij het reizen op saldo met een OV-chipkaart per trein van Capelle aan den IJssel naar Leeuwarden.
24. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt de beslissing van de officier van justitie;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 50,40.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van
mr. G.H. Smeitink als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.