Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.170.804
hierna: [appellant],
1.Het procesverloop
2.Het procesverloop in hoger beroep
31 augustus 2015 van mr. Van Noort, de brief met bijlagen van 1 september 2015 van mr.
Hordijk en het faxbericht met één bijlage van 2 september 2015 van de bewindvoerder.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 september 2015, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Van Noort. Tevens is verschenen de bewindvoerder, bijgestaan door mr. Hordijk, voornoemd. Mr. Van Noort heeft de zaak toegelicht volgens de door hem overgelegde pleitnotities.
3.De vaststaande feiten
als gebruiker op 15 november 2013 een gebruiksovereenkomst gesloten betreffende een kantoor annex woonruimte in [woonplaats] aan de [adres] (hierna: de woning).
Op grond van artikel 2 lid 7 van deze overeenkomst (hierna: de eerste gebruiksovereen-komst) draagt [D] Holding 50% van de kosten voor normaal gebruik van de woning, zoals de kosten van elektriciteit, gas, water, internet, telefoon en onderhoud. Voor het overige is in deze gebruiksovereenkomst geen vergoeding voor het gebruik van de woning door [B] en/of [appellant] opgenomen. Op 21 januari 2014 hebben [D] Holding en [B] een nieuwe gebruiksovereenkomst (hierna: de tweede gebruiksovereenkomst) ondertekend, waarvan artikel 6 luidt als volgt:
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
De schuldsaneringsregeling veronderstelt een inspanning van [appellant] om zoveel mogelijk inkomsten te verwerven waarmee de schuldeisers kunnen worden voldaan (artikel 288 lid 1 onder c Fw). In het onderhavige geval had [appellant] bij aanvang van de schuldsaneringsregeling een inkomen van in totaal € 3.974,13. Onderdeel van de afspraken die [appellant] met zijn werkgever ([D] Holding) had, was dat de premies voor een arbeidsongeschiktheidsver-zekering door de werkgever zouden worden voldaan. Na toepassing van de schuldsaneringsregeling is dit tussen [appellant] en [D] Holding gewijzigd. Nadat de bewindvoerder [appellant] hierover had aangesproken, werd zelfs het dienstverband voor onbepaalde tijd gewijzigd in een dienstverband voor bepaalde tijd. [appellant] heeft over de wijziging van zijn arbeidsovereenkomst ter zitting verklaard dat het contract met de proeftijd niet de gemaakte afspraken weergaf. Nadat de bewindvoerder [appellant] te kennen had gegeven dat het dienstverband met [D] Holding hersteld moest worden naar de situatie van voor oktober 2013, heeft [appellant] dit te snel willen uitvoeren. Volgens de stelling van [appellant] is het feit dat zijn contract van onbepaalde tijd in een contract voor bepaalde tijd is gewijzigd het gevolg van de economische situatie. Hieromtrent heeft de rechtbank geoordeeld dat de verklaring die [appellant] achteraf geeft voor de wijziging van zijn arbeidsovereenkomst onvoldoende aannemelijk is geworden. Het is niet realistisch dat op korte termijn de economische situatie aanmerkelijk was verslechterd. Daar komt bij dat [appellant] in zijn e-mail van 28 februari 2014 de bewindvoerder nog de schuld heeft gegeven voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst. Door onverplicht in te stemmen met de wijziging van zijn arbeidsvoorwaarden, heeft [appellant] na toepassing van de schuldsaneringsregeling zijn inkomsten verlaagd. Met name het gebrek aan een verplichting van [D] Holding in de nieuwe arbeidsovereenkomst om premies ten behoeve van [appellant] te voldoen, heeft een aanmerkelijk verlies van spaarcapaciteit tot gevolg. Hiervan kan aan [appellant] een verwijt worden gemaakt. Hij heeft immers zonder rechtsgrond ingestemd met een wijziging van zijn arbeidsovereenkomst. Daarnaast geldt dat zijn werkgever ([D] Holding) een vennootschap is waarvan afwisselend [appellant] zelf en zijn echtgenote bestuurder zijn geweest. Onder dergelijke omstandigheden geldt dat aannemelijk is dat [appellant] zich onvoldoende heeft ingespannen om maximaal voor zijn schuldeisers te sparen (artikel 350 lid 3, aanhef en onder c, Fw), aldus de rechtbank.
De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd. Ook diens stellingen zullen hierna worden besproken, voor zover relevant in dit
appel.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] een nadere toelichting gegeven over de achtergronden van [D] Holding. In dit kader heeft [appellant] verklaard dat [D] Holding op dit moment functioneert als management B.V. en als een familiebedrijf. [appellant] heeft uitgelegd dat [B] Sr hem in 2009 in privé geld heeft geleend om de zaak overeind te houden; de aandelen van [D] Holding - destijds (onder meer) een investeringsvehikel van [appellant] - werden daarbij aan [B] Sr verpand. Het was de bedoeling dat de inkomsten uit [D] Holding zouden worden aangewend om het gezin te onderhouden en daarnaast [B] Sr terug te betalen. Toen [appellant] op enig moment niet meer aan zijn betalingsverplichtingen kon voldoen, heeft [B] Sr zijn pandrecht uitgewonnen en is hij eigenaar van [D] Holding geworden. [appellant] heeft verder verklaard dat hij en [B], net als zijn schoonzus en zwager, via [D] Holding hun opdrachtgevers factureren voor hun respectieve werkzaamheden. In 2013 liep de onderneming niet goed, aldus [appellant], maar in 2014 is de omzet ten opzichte van het jaar 2013 fors gestegen. Desgevraagd heeft [appellant] verklaard dat hij zelf verantwoordelijk was voor het grootste gedeelte van die omzet(stijging). [appellant] heeft ten slotte verklaard dat [D] Holding de woning, waar hij en [B] thans verblijven, op haar beurt ook sinds november 2013 huurt.
paritas creditorum. [appellant] is dan ook toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de op hem rustende inspanningsverplichting om zoveel mogelijk inkomsten te genereren ter aflossing van (al) zijn schulden.
5.5. De beslissing
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, A.S. Gratama en R.C. Moed, en is op
17 september 2015 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.