ECLI:NL:GHARL:2015:6826

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 augustus 2015
Publicatiedatum
15 september 2015
Zaaknummer
200.172.950/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van instemming met een dwangakkoord door SNS Bank in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van SNS Bank N.V. om in te stemmen met een door de schuldenaar, een alleenstaande moeder met een aanzienlijke schuldenlast, aangeboden dwangakkoord. De rechtbank Noord-Nederland had eerder in eerste aanleg het verzoek van de schuldenaar toegewezen, maar SNS Bank ging in beroep. De schuldenaar had een schuldenlast van € 21.315,42, waarvan € 14.635,83 aan SNS Bank. Het aangeboden akkoord hield in dat de schuldenaar 8,47% van de vorderingen zou betalen, maar SNS Bank weigerde in te stemmen, omdat zij meende dat er op termijn meer te incasseren viel. Het hof oordeelde dat SNS Bank in redelijkheid tot deze weigering had kunnen komen, gezien de omstandigheden van de schuldenaar en de mogelijkheid dat zij in de toekomst meer zou kunnen aflossen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees het verzoek van de schuldenaar af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer 200.172.950/01
(zaaknummer rechtbank C/18/156155/ FT RK 15/883)
arrest van de eerste civiele kamer van 27 augustus 2015
inzake
de naamloze vennootschap SNS Bank N.V.,
gevestigd te Utrecht,
appellante,
hierna te noemen:
SNS Bank,
advocaat: mr. M.E.G. Murris, kantoorhoudende te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. E.H. Bruggink, kantoorhoudende te Almere.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 29 juni 2015 is het verzoek van [geïntimeerde] om SNS Bank te bevelen in te stemmen met de door [geïntimeerde] aangeboden schuldregeling, als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (hierna: Fw), toegewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie van het hof op 7 juli 2015, heeft SNS Bank verzocht voornoemd vonnis te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat
het verzoek als bedoeld in artikel 287a Fw wordt afgewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep.
2.2
Van [geïntimeerde] is op 10 augustus 2015 een verweerschrift met bijlagen ingekomen, strekkende tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
2.3
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief met bijlage van 29 juli 2015 en een brief met bijlage van 14 augustus 2015, beide van mr. Murris.
Van mr. Bruggink is een brief met bijlage van 10 augustus 2015 ontvangen en van
mr. M. Davelaar is - namens mr. Bruggink - een brief van 17 augustus 2015 met bijlagen ingekomen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2015, waarbij
namens SNS Bank zijn verschenen de heer [X] , als afdelingshoofd bijzonder beheer werkzaam bij SNS Bank, mr. Murris voornoemd en mr. L.L.C. Tordoir. Namens [geïntimeerde] is verschenen mr. Davelaar voornoemd, vervangende mr. Bruggink. Hoewel behoorlijk opgeroepen is [geïntimeerde] niet verschenen.
Ter zitting is door mr. Tordoir het woord gevoerd aan de hand van de door hem overgelegde pleitnota.

3.De beoordeling

Vaststaande feiten
3.1
[geïntimeerde] is een alleenstaande moeder. Zij ontvangt een uitkering krachtens de Participatiewet. Zij volgt een re-integratietraject. [geïntimeerde] heeft in dat kader ondersteuning van een thuiscoach en van een werkcoach. [geïntimeerde] is eerder toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling; deze is in april 2010 beëindigd met verlening van een schone lei.
Het dwangakkoord
3.2
[geïntimeerde] heeft een schuldenlast opgebouwd van totaal € 21.315,42. Daarvan maakt deel uit de vordering van SNS Bank van € 14.635,83 wegens restschuld uit hypothecaire geldlening, waarvoor [geïntimeerde] hoofdelijk aansprakelijk is. Omstreeks mei 2014 is namens [geïntimeerde] een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers. Samengevat houdt het aangeboden akkoord in: een betaling ineens van 8,47% op de vorderingen van de schuldeisers, zulks tegen finale kwijting voor het restant. Dit akkoord is mogelijk door een saneringskrediet van € 1.805,25 (netto). Het akkoord is door alle schuldeisers, met uitzondering van SNS bank, aanvaard.
Het oordeel van de rechtbank
3.3
De rechtbank heeft geoordeeld dat SNS Bank in redelijkheid niet tot weigering van de instemming met het akkoord heeft kunnen komen. Door de advocaat van [geïntimeerde] is in eerste aanleg aangevoerd dat buiten het akkoord geen perspectief bestaat op enige uitkering aan de schuldeisers. [geïntimeerde] kampt met psychische klachten, heeft een laag opleidingsniveau en weinig werkervaring. De verwachting bestaat niet dat [geïntimeerde] werk zal kunnen vinden waarmee haar afloscapaciteit zodanig zal toenemen dat méér aangeboden kan worden aan de schuldeisers dan thans wordt aangeboden.
De rechtbank oordeelt dat een vergelijking met de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts goed kan worden gemaakt indien er een reële verwachting is dat [geïntimeerde] tot deze regeling toegelaten zal kunnen worden. Vast staat dat de rechtbank een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zal moeten afwijzen omdat [geïntimeerde] minder dan tien jaar geleden van de schuldsaneringsregeling gebruik heeft gemaakt, terwijl géén van de in de wet genoemde uitzonderingsgronden zich voordoet.
Uit de stukken blijkt, aldus de rechtbank, dat [geïntimeerde] in het geheel geen aflos- en spaarcapaciteit heeft, terwijl de kans op verbetering in haar situatie erg klein is. Het lijkt derhalve onwaarschijnlijk dat de schuldeisers in de periode totdat [geïntimeerde] opnieuw in aanmerking zou komen voor de wettelijke schuldsaneringsregeling, door middel van beslag of faillissement een hogere uitdeling op hun vordering zullen ontvangen dan hetgeen thans is aangeboden.
Nu de vooruitzichten voor SNS als schuldeiser bij aanvaarding van het akkoord gunstiger
zijn dan bij verwerping daarvan, is het uitgangspunt dat zij op grond van de inhoud van de
aangeboden schuldregeling in redelijkheid niet tot weigering van instemming met deze schuldregeling heeft kunnen komen. Immers, er moet op grond van deze vooruitzichten van worden uitgegaan dat zij geen belang heeft bij de weigering van de instemming, terwijl [geïntimeerde] en de overige schuldeisers wel belang hebben bij aanvaarding van de
schuldregeling.
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat zij bij aanvaarding van de schuldregeling reeds thans schuldenvrij voort kan leven. De rechtbank merkt dit belang aan als een rechtens te
respecteren belang.
Ten aanzien van de belangen van de overige schuldeisers overweegt de rechtbank dat nu de
vooruitzichten voor de schuldeisers bij aanvaarding van de aangeboden schuldregeling gunstiger zijn dan bij verwerping daarvan, de aanvaarding in het belang van de overige schuldeisers is.
De grieven van SNS Bank
3.4.1
SNS Bank heeft erkend dat op dit moment de spaar- en afloscapaciteit van [geïntimeerde] beperkt is, doch zij heeft gesteld dat in de gegeven omstandigheden niet kan worden uitgesloten dat [geïntimeerde] op termijn wel mogelijkheden krijgt om de schulden af te lossen. Zo is [geïntimeerde] thans 36 jaar oud en volgt zij een re-integratietraject. Mogelijk kan zij nog dertig jaar (parttime) in dienstverband werkzaam zijn, ook omdat haar kinderen ouder en steeds zelfstandiger worden.
SNS Bank acht het in deze omstandigheden voorbarig om reeds nu af te zien van ruim 91% van haar vordering op [geïntimeerde] . Tevens wijst SNS Bank erop dat haar vordering 68,66% van de totale schuldenlast van [geïntimeerde] vertegenwoordigt.
3.4.2
Ter zitting heeft SNS Bank het hof nog een onderbouwde berekening voorgehouden waaruit zou blijken dat SNS Bank, gelet op stimuleringsmaatregelen in de Participatiewet, in de toekomst wellicht nog een bedrag van € 4.176,- van haar vordering kan incasseren, in plaats van het in het akkoord aangeboden bedrag van € 1.239,51.
Het verweer van [geïntimeerde]
3.5.1
Er zijn volgens [geïntimeerde] vele vereisten waaraan - volgens vaste rechtspraak - een akkoord dient te voldoen. Het akkoord van [geïntimeerde] voldoet aan al die vereisten en het lag dus voor toewijzing door de rechtbank gereed. [geïntimeerde] wijst erop dat SNS Bank uitsluitend opkomt tegen de voorwaarde of voldoende duidelijk is gemaakt dat het aanbod het uiterste is waartoe [geïntimeerde] financieel in staat moet worden geacht. [geïntimeerde] heeft gesteld dat aan alle voorwaarden is voldaan, ook aan de laatstgenoemde. Er zijn op dat punt producties overgelegd (van de thuiscoach en van de werkcoach van [geïntimeerde] ) waaruit voldoende blijkt dat [geïntimeerde] de verwachtingen van SNS Bank met betrekking tot haar inkomen uit arbeid in de toekomst niet zal kunnen waarmaken.
[geïntimeerde] verzoekt dan ook het bestreden vonnis te bekrachtigen.
3.5.2
Ter zitting is namens [geïntimeerde] nog aangevoerd dat de berekening van SNS Bank niet juist is omdat ze enerzijds is gebaseerd op een foutief vrij te laten bedrag en anderzijds uitgaat van een vooronderstelling van de arbeidsgeschiktheid van [geïntimeerde] die niet reëel is.
Verzoek om aanhouding
3.6
Ter zitting van het hof heeft mr. Davelaar opgemerkt dat zij heeft begrepen dat mevrouw [geïntimeerde] (met de thuiscoach en de werkcoach) naar de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, is afgereisd in plaats van naar het hof, locatie Leeuwarden.
Mr. Davelaar heeft verklaard dat de behandeling op zichzelf wel doorgang kan vinden; zij
kent de zaak voldoende. Zij zou de voorkeur geven aan een aanhouding van de behandeling, omdat het hof de toelichting van de beide coaches van [geïntimeerde] nu moet missen.
Het hof heeft, na een korte schorsing van de behandeling, het aanhoudingsverzoek afgewezen, omdat de persoonlijke omstandigheden van [geïntimeerde] en de visie van de beide coaches voldoende blijken uit het dossier.
De aanwezigen hebben daarmee allen ingestemd.
Het oordeel van het hof
3.7
Het hof stelt voorop dat een verzoek om een bevel tot instemming met een schuldregeling slechts kan worden toegewezen als de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad (art. 287a lid 5 Fw). Uit de wetsgeschiedenis en de rechtspraak moet worden afgeleid dat bij de toewijzing van een verzoek om een gedwongen schuldregeling terughoudendheid is geboden; slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kan een schuldeiser worden gedwongen in te stemmen met een gedwongen schuldregeling (
Kamerstukken II2004-05, 29 942, nr. 3, p. 18; HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7799, gewezen na indiening van wetsvoorstel 29 942; vgl. ook Hof Amsterdam 20 november 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BY3918). De wetgever noemt een groot aantal omstandigheden die bij de belangenafweging op grond van art. 287a lid 5 Fw een rol kunnen spelen.
Een van de omstandigheden die volgens de wetsgeschiedenis in de beoordeling moet worden betrokken is, hoe groot de kans is dat de weigerende schuldeiser evenveel of meer zal ontvangen in een faillissement of schuldsaneringsregeling.
3.8
In de specifieke omstandigheden van dit geval kan geen vergelijking worden gemaakt tussen aan de ene kant de uitkering die de schuldeisers ontvangen in geval van een gedwongen schuldregeling en aan de andere kant de uitkering die de schuldeisers ontvangen in geval van een faillissement of schuldsaneringsregeling. Ten aanzien van [geïntimeerde] is eerder de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing geweest, welke regeling in april 2010 is geëindigd met het verlenen van een schone lei aan [geïntimeerde] . Daarmee staat tevens vast dat toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling voor [geïntimeerde] niet mogelijk is tot april 2020. Faillietverklaring van [geïntimeerde] is wel mogelijk, maar niet is gesteld of gebleken dat een van haar schuldeisers een concreet voornemen heeft om haar faillietverklaring te verzoeken. Uit de schuldenlijst blijkt dat een faillissementsverzoek niet aannemelijk is vanwege de zeer lage vordering van de meeste schuldeisers en de verwachting van een snelle opheffing van een faillissement wegens gebrek aan baten.
3.9
Naar het oordeel van het hof moet in een dergelijke situatie – waarin toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling vooralsnog niet mogelijk is en een faillissement niet aan de orde is – in de belangenafweging worden betrokken hoe groot de kans is dat de weigerende schuldeiser evenveel of meer zal ontvangen bij gebruikmaking van het individuele beslag- en executierecht. De periode die volgens het hof in acht genomen moet worden, is de som van het aantal jaren tot aan het moment dat de schuldenaar wederom kan worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling en de drie jaar die een schuldsaneringsregeling gewoonlijk duurt.
3.1
Het hof gaat in het geval van [geïntimeerde] uit van een periode van acht jaar. Vanaf heden tot het moment waarop [geïntimeerde] mogelijk weer kan worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling is een kleine vijf jaar te overbruggen, en vervolgens kan een schuldsaneringsregeling nog drie jaar van kracht zijn. Dat maakt totaal acht jaar.
3.11
Niet in te zien valt waarom [geïntimeerde] in een periode van acht jaar niet in staat zou zijn haar verdiencapaciteit te vergroten of meer inkomsten te verwerven. Daarbij betrekt het hof de leeftijd van [geïntimeerde] en het feit dat zij zich al in een re-integratietraject bevindt. De werkcoach heeft in een e-mailbericht van 10 augustus 2015 aan mr. Bruggink voldoende duidelijk gemaakt dat regulier werk momenteel niet aan de orde is. Er dient eerst arbeidsritme opgedaan te worden en er moet een balans gevonden worden tussen belasting en belastbaarheid. Regulier werk in de nabije toekomst acht zij niet haalbaar. Voorts vermeldt zij:
"Op langere termijn ben ik wel positief over de mogelijkheden (…) om deels zelf in het eigen levensonderhoud te voorzien."
Hoewel de thuiscoach en de werkcoach aangeven dat [geïntimeerde] op korte termijn geen betaalde baan zal vinden, worden de mogelijkheden van [geïntimeerde] om op langere termijn betaald werk te vinden positief ingeschat. Nu verbetering van de verdiencapaciteit op de langere termijn niet is uitgesloten, zeker nu [geïntimeerde] begeleiding ontvangt bij het vinden van betaalde arbeid, is de kans reëel, althans bepaald niet denkbeeldig, dat SNS Bank in de komende acht jaar meer zal ontvangen dan op grond van de aangeboden schuldregeling.
3.12
Het hof heeft voor zijn oordeel een nadere, aanvullende mondelinge toelichting ter zitting van [geïntimeerde] , haar thuis- en/of haar werkcoach niet nodig. De thuiscoach en de werkcoach hebben in recente e-mailberichten voldoende relevante informatie verschaft en SNS Bank betwist niet dat [geïntimeerde] op dit moment of op zeer korte termijn niet beschikt over verdien- of afloscapaciteit.
Het hof is van oordeel dat SNS Bank in de gegeven omstandigheden in redelijkheid tot weigering van instemming met het akkoord heeft kunnen komen. Immers, SNS Bank heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij in de komende periode van acht jaar een hoger bedrag kan verwachten, dan indien zij thans instemt met een bedrag van € 1.239,51. Daarnaast is in de afweging van belang dat SNS Bank een hoge vordering (€ 14.635,83) heeft op [geïntimeerde] én dat de vordering van SNS Bank ongeveer twee-derde deel uitmaakt van de gehele schuldenlast van [geïntimeerde] . Bovendien weegt de weigering voor de meeste andere schuldeisers minder zwaar; de meeste schuldeisers hebben een lage vordering en zij lijden bij een gedwongen schuldregeling een gering verlies. Hun positie is niet vergelijkbaar met de positie van SNS Bank. Ten slotte kent het hof betekenis toe aan de omstandigheid dat het akkoord is aangeboden op basis van een saneringskrediet. Dit betekent dat SNS Bank, bij instemming met het akkoord, geen kans heeft op een hogere vergoeding indien [geïntimeerde] op termijn wel in een financieel gunstiger positie zou komen te verkeren.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 284 Fw
3.14
Namens [geïntimeerde] is ter zitting verklaard dat, indien het bestreden vonnis van de rechtbank zou worden vernietigd door het hof, het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling niet wordt gehandhaafd, nu dit verzoek niet toewijsbaar is.
Slotsom
3.15
Het hof oordeelt op grond van het hiervoor gestelde dat SNS Bank in redelijkheid tot weigering van instemming met het akkoord heeft kunnen komen.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd.
Proceskosten
3.16
Het hof ziet geen termen om, zoals door SNS Bank - ongemotiveerd - is verzocht, [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten van dit geding. Dat verzoek zal worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van
29 juni 2015 en, opnieuw recht doende:
wijst af het verzoek van [geïntimeerde] om SNS Bank te bevelen in te stemmen met de door [geïntimeerde] aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mr. M.E.L. Fikkers, mr. G. Jonkman en mr. E.F. Groot en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 augustus 2015.