Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[appellante]
[geïntimeerde]
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.Slotsom
€ 608, --
€ 704, --
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een kort geding waarin de appellante, een besloten vennootschap gevestigd te ‘s-Gravenhage, zich beriep op haar hypotheekrecht op een pand dat in eigendom was van een andere vennootschap, die in februari 2014 failliet was verklaard. De geïntimeerde, eveneens een besloten vennootschap, had in opdracht van de failliete vennootschap bouwwerkzaamheden aan het pand uitgevoerd en beroept zich op een retentierecht. De kern van het geschil was of de appellante recht had op parate executie van haar hypotheekrecht, ondanks het verzet van de geïntimeerde die zich op het retentierecht beriep.
Het hof oordeelde dat de appellante voldoende spoedeisend belang had bij haar vordering, ondanks het verzet van de geïntimeerde. De grieven van de appellante, die stelden dat de eigenaren van het pand in verzuim waren geraakt, werden gegrond verklaard. Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter in eerste aanleg en wees de vorderingen van de appellante toe. De geïntimeerde werd veroordeeld om het pand te ontruimen en het retentierecht te laten uitschrijven uit de kadastrale registers. Tevens werd de geïntimeerde in de proceskosten veroordeeld.
De uitspraak benadrukt de afweging van belangen in kort geding procedures en de noodzaak voor partijen om hun verweren goed te onderbouwen. Het hof concludeerde dat de appellante, op basis van haar oudere hypotheekrecht, voorrang had boven het retentierecht van de geïntimeerde, en dat de geïntimeerde niet voldoende had aangetoond dat de bank had ingestemd met een eventuele schuldovername.