ECLI:NL:GHARL:2015:6805

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 september 2015
Publicatiedatum
15 september 2015
Zaaknummer
200.141.228/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale koopovereenkomst van een paard met toepassing van het Weens Koopverdrag en Nederlands recht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende een koopovereenkomst voor de verkoop van een paard tussen een in Nederland gevestigde maatschap en een koper uit het Verenigd Koninkrijk. De koper, die handelt als investeerder, heeft het paard voor een bedrag van € 200.000,- gekocht, maar heeft later problemen ondervonden met het paard en heeft de maatschap verzocht de koopovereenkomst te ontbinden wegens non-conformiteit. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen de non-conformiteit van het paard voorshands vastgesteld en de maatschap veroordeeld tot terugname van het paard en terugbetaling van de koopprijs. Het hof heeft in hoger beroep de bevoegdheid van de Nederlandse rechter bevestigd op basis van de EEX-Verordening en het toepasselijke recht vastgesteld aan de hand van de Rome I-Verordening, waarbij het Weens Koopverdrag van toepassing is. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor akte, zodat partijen hun stellingen kunnen aanpassen aan de bepalingen van het Weens Koopverdrag. De uitspraak benadrukt de internationale aspecten van de zaak en de toepassing van zowel het Weens Koopverdrag als het Nederlandse recht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.141.228/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/132067 / HA ZA 12-75)
arrest van de eerste kamer van 15 september 2015
in de zaak van
[appellante] ,
gevestigd te Nieuw-Scheemda,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
de maatschap,
advocaat: mr. S.A. Wensing, kantoorhoudend te Coevorden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. F. Kolkman, kantoorhoudend te Almelo.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 11 april 2012 en 3 oktober 2012 van de rechtbank Groningen en het vonnis van 8 januari 2014 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 20 januari 2014,
- de memorie van grieven, met producties,
- de memorie van antwoord, met producties.
2.2
Vervolgens heeft [geïntimeerde] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering in hoger beroep van de maatschap luidt:
"(…) bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, d.d. 3 oktober 2012 en 9 januari 2014, te vernietigen, en, opnieuw rechtdoende, zonodig onder aanvulling en/of wijziging van gronden, de vorderingen van appellant, zoals bij voornoemd vonnis toegewezen, alsnog af te wijzen althans niet-ontvankelijk te verklaren, alsmede geïntimeerde te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties"

3.De beoordeling

De vaststaande feiten

3.1
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2.1. tot en met 2.9. van genoemd vonnis van 3 oktober 2012 is, behoudens ten aanzien van de vaststelling waartegen de grieven I, II en III zijn gericht, geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan, zulks met inachtneming van hetgeen bij de behandeling van de grieven I, II en III zal worden overwogen. Het hof zal voorts die vaststaande feiten aanvullen met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken zijn komen vast te staan.
3.1.1
De maatschap houdt zich bezig met het fokken van springpaarden. Zij heeft het paard [paard] (hierna ook te noemen: [paard] ) gefokt. Op de leeftijd van drie jaren is [paard] voor zadelmak maken en training/opleiding elders ondergebracht. [paard] bleek zeer getalenteerd.
3.1.2
[geïntimeerde] is een investeerder, hij exploiteert een stalhouderij “ [stalhouderij] ”.
Hij heeft (na bemiddeling door de heer [bemiddelaar] ) voor [X] in juli 2011 van de maatschap het paard [paard] gekocht.
3.1.3
Eind 2010 heeft de maatschap [paard] ondergebracht bij de amazone
[amazone] (hierna te noemen: [amazone] ).
3.1.4
Alvorens [geïntimeerde] tot aankoop besloot, heeft [X] [paard] medio 2011 bezichtigd op een concours te Geesteren, waar het werd bereden door [amazone] ; [X] heeft het paard toen ook uitgeprobeerd en was tevreden over de manier waarop het presteerde.
3.1.5
Tussen [geïntimeerde] en de maatschap is een koopprijs van € 200.000,- inclusief BTW
overeengekomen.
3.1.6
Op 27 juli 2011 heeft [geïntimeerde] als aankoopbedrag € 188.000,- overgemaakt aan de maatschap. De BTW-component behoefde door [geïntimeerde] , handelend onder de naam ‘ [stalhouderij] ”, niet te worden voldaan, nu het een bedrijfsmatige exporttransactie betrof.
3.1.7
Na de totstandkoming van de koopovereenkomst is [paard] door een transporteur
opgehaald en (via de stal van [bemiddelaar] ) vervoerd naar de stal van [X] in [land] .
De transporteur meldde dat hij bij het afhalen het paspoort van [paard] had meegekregen en een briefje met instructies. In dat briefje heeft [amazone] geschreven:
“I hope you have a lot of luck with [paard] . She is not nice to other horses. So please don ‘t do [paard] close to other horses on the truck (I always had space of a horse between her and another horse) “.
3.1.8
Eind september 2011 heeft [X] aan [amazone] vragen gesteld over het verleden van [paard] , vanwege door hem ondervonden problemen met het paard.
3.1.9
[geïntimeerde] heeft de maatschap nadien verzocht het paard terug te nemen en de koopovereenkomst ongedaan te maken omdat [paard] niet beantwoordde aan hetgeen
[geïntimeerde] op grond van de overeenkomst mocht verwachten, maar de maatschap is hier niet toe bereid gebleken.
3.1.10
Bij brief van 13 december 2011 aan de maatschap is namens [geïntimeerde] de
koopovereenkomst ontbonden wegens non-conformiteit, althans vernietigd wegens dwaling.
Aan de in deze brief neergelegde sommaties (terugname paard, terugbetaling koopprijs,
schadevergoeding) is geen gevolg gegeven.
3.1.11
In januari 2014 is [paard] teruggebracht naar de maatschap.
De beslissing van de rechtbank
3.2
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 3 oktober 2012 de door [geïntimeerde] gestelde non-conformiteit van [paard] voorshands vaststaand geacht en heeft de maatschap gelegenheid gegeven om tegen dit vermoeden tegenbewijs te leveren. In het vonnis van 8 januari 2014 heeft de rechtbank de maatschap niet geslaagd geacht in het leveren van het tegenbewijs en de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, in die zin dat:
- voor recht is verklaard dat de tussen partijen gesloten koopovereenkomst met betrekking tot het paard [paard] is ontbonden;
- de maatschap is veroordeeld om :
* binnen twee weken na betekening van dit vonnis het paard [paard] bij [X] af te halen en in bezit te nemen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
* de koopsom van het paard van € 188.000,-, verhoogd met wettelijke rente vanaf
13 december 2011 tot aan de dag van algehele voldoening, aan [geïntimeerde] te betalen;
* de kosten van transport, stalling en dergelijke ad € 7.912,35 en buitengerechtelijke kosten van € 2.812,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 13 december 2011 tot aan de dag van algehele voldoening, aan [geïntimeerde] te betalen, alsmede € 250,12 per week, met wettelijke rente per verschenen week, tot de datum waarop het paard bij [X] is afgehaald;
* proceskosten en kosten nasalaris van de advocaat aan [geïntimeerde] te voldoen, te vermeerderen met wettelijke rente.
De bevoegdheid en het toepasselijk recht
3.3
Het gaat om een zaak met internationale aspecten. [geïntimeerde] , oorspronkelijk eiser, is woonachtig in het Verenigd Koninkrijk en de maatschap, oorspronkelijk gedaagde, is gevestigd in Nederland. De vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, moet worden beantwoord aan de hand van de EEX-Vo, zoals die verordening luidde ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding
(30 januari 2012). Het hof zal daarom uitgaan van de tekst van de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals die op 30 januari 2012 gold. Het geschil betreft een burgerlijke en handelszaak als bedoeld in artikel 1 van die verordening. Ingevolge artikel 2 van de verordening is de Nederlandse rechter bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
3.4
Aan de vordering ligt een overeenkomst tot verkoop van een paard ten grondslag. De overeenkomst is gesloten in juli 2011. Het op de overeenkomst toepasselijke recht dient te worden bepaald aan de hand van de Rome I-Verordening. Dat partijen een rechtskeuze hebben gemaakt als bedoeld in artikel 3 van de Rome I-Verordening is niet gesteld of gebleken. Er is sprake van een overeenkomst als bedoeld in artikel 4 lid 1 aanhef en onder a) van de Rome I-Verordening, omdat het paard waarop de koopovereenkomst betrekking heeft een roerende zaak is als bedoeld in dat artikel. De koopovereenkomst wordt daarom in beginsel beheerst door het recht van het land waar de verkoper zijn gewone verblijfplaats heeft. Er is niet gebleken dat sprake is van overeenkomsten als bedoeld in de artikelen 5 tot en met 8 van de verordening, op grond waarvan van dat beginsel zou moeten worden afgeweken. Het hof overweegt daarbij dat geen sprake is van een consumentenovereenkomst als bedoeld in artikel 6 van de verordening, nu beide partijen bij het sluiten van die koopovereenkomst hebben gehandeld in de uitoefening van een bedrijf of beroep: de maatschap omdat zij zich bezig houdt met het fokken van springpaarden en zij in dat kader [paard] hebben laten trainen tot springpaard en haar vervolgens hebben verkocht; [geïntimeerde] omdat hij een investeerder is die een stalhouderij " [stalhouderij] " exploiteert, en hij de koopsom heeft voldaan zonder de daarin aanwezige BTW-component, zodat
[geïntimeerde] - anders dan hij in eerste aanleg heeft gesteld - geacht moet worden [paard] bedrijfsmatig te hebben gekocht. De in Nederland gevestigde maatschap heeft [paard] verkocht aan [geïntimeerde] , zodat op grond van artikel 4 van de Rome-I Verordening het Nederlands recht op de vordering van toepassing is.
3.5
In zaken met internationale aspecten waarbij de vordering betrekking heeft op een koopovereenkomst is naar Nederlands recht het Weens Koopverdrag van toepassing, ook indien één van de contractspartijen woonachtig is in een land dat zich niet bij dat verdrag heeft aangesloten, zoals het Verenigd Koninkrijk. De rechtsverhouding tussen partijen wordt daarom beheerst door het Weens Koopverdrag (CISG) en, aanvullend, door het (interne) Nederlands recht.
3.6
Het hof is van oordeel dat de bepalingen in het Weens Koopverdrag in deze zaak van toepassing zijn, omdat van de omstandigheden genoemd in artikel 2 van dat Verdrag geen sprake is. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit het onder 3.4 overwogene vloeit voort dat geen sprake is van een koop voor persoonlijk gebruik of voor gebruik in gezin of huishouding als bedoeld in artikel 2 aanhef onder a van het Verdrag. De overige in artikel 2 genoemde omstandigheden doen zich ook niet voor.
3.7
Het geschil tussen partijen gaat over de vraag of [paard] voldoet aan hetgeen
[geïntimeerde] daarvan op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten. Bij de beoordeling daarvan zijn onder meer de artikelen 25 en volgende van het Weens Koopverdrag van toepassing. [geïntimeerde] heeft zijn vorderingen evenwel gegrond op bepalingen in het Nederlands Burgerlijk Wetboek en de maatschap is bij het voeren van verweer ook van die bepalingen uitgegaan. Het hof ziet daarin aanleiding om partijen - [geïntimeerde] als eerste - in de gelegenheid te stellen hun stellingen aan te passen aan de bepalingen in het Weens Koopverdrag, dan wel om aan te geven of zij de toepasselijkheid van het verdrag willen uitsluiten (artikel 6 van het Verdrag).

4.De slotsom

Het hof zal, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, beslissen als na te melden.

5.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rol van 13 oktober 2015 voor akte aan de zijde van [geïntimeerde] , om [geïntimeerde] in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over het in rechtsoverweging 3.7 overwogene, waarna de maatschap gelegenheid krijgt daarop te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.A. Wind, M.W. Zandbergen en R.A. van der Pol en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
15 september 2015.