ECLI:NL:GHARL:2015:6714

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 september 2015
Publicatiedatum
11 september 2015
Zaaknummer
200.168.060/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 1998. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, uitgesproken op 18 december 2014, aangevochten. De vader verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de Jeugdbescherming Overijssel (GI) tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing af te wijzen.

Het hof verwijst naar de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de ondertoezichtstelling van de minderjarige, die sinds 2009 onder toezicht staat. De vader heeft in het verleden geen medewerking verleend aan hulpverleners en heeft zich bedreigend opgesteld. De minderjarige heeft in verschillende instellingen gewoond, maar de zorgen over zijn ontwikkeling blijven bestaan. De vader is veroordeeld voor ernstige strafbare feiten, waaronder het voorhanden hebben van kinderporno, wat de situatie verder compliceert.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 augustus 2015 zijn de vader, de GI, de bijzondere curator en vertegenwoordigers van de Raad van de Kinderbescherming verschenen. Het hof heeft de minderjarige buiten aanwezigheid van partijen gehoord. De bijzondere curator heeft de belangen van de minderjarige behartigd en het hof heeft geconcludeerd dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, omdat de continuïteit en veiligheid van de minderjarige in zijn dagelijkse verzorging en opvoeding niet gewaarborgd zouden zijn zonder de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.168.060/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/163666/JE RK 14-1773)
beschikking van de familiekamer van 10 september 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.W. van Faassen, kantoorhoudend te Zwolle,
tegen
Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de curator] ,
kantoorhoudend te [A] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator,

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 18 december 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 16 maart 2015, is de vader in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vader verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] (hierna [de minderjarige] ), geboren [in] 1998 te [B] , alsnog af te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 25 juni 2015, heeft de GI het verzoek in hoger beroep van de vader bestreden.
2.3
Op 12 augustus 2015 is door de bijzondere curator een verweerschrift ingediend.
2.4
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 14 juli 2015 een fax van de bijzondere curator met het verzoek als belanghebbende te worden aangemerkt;
- op 22 juni 2015 een brief van 19 juni 2015 van de Raad van de Kinderbescherming (hierna: de raad).
2.5
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling is [de minderjarige] buiten aanwezigheid van partijen maar in het bijzijn van de bijzondere curator door het hof gehoord.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 14 augustus 2015 plaatsgevonden, tegelijk met de behandeling van zaaknummer 200.171.282 (betreffende de ontheffing van het gezag van de vader). In deze zaak heeft het hof afzonderlijk beschikking gewezen. Verschenen zijn de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en namens de GI is verschenen mevrouw [C] . Namens de raad is de heer [D] verschenen. Tevens is de bijzondere curator verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
[de minderjarige] is geboren uit het huwelijk van de vader en de (in 2008) overleden moeder [E] .
3.2
[de minderjarige] staat sinds 26 juni 2009 onder toezicht.
3.3
In 2009 is [de minderjarige] uit huis geplaatst, welke machtiging tot uithuisplaatsing op 31 mei 2011 is beëindigd. Vanaf 13 februari 2012 is wederom sprake van een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing, welke samen met de ondertoezichtstelling laatstelijk bij de bestreden beschikking is verlengd tot 24 december 2015.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Een minderjarige kan ingevolge artikel 1:254 lid 1 BW (oud), thans nog van toepassing, onder toezicht worden gesteld indien hij zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen. Ingevolge artikel 1:256 lid 2 BW (oud) kan de duur van de ondertoezichtstelling telkens worden verlengd voor ten hoogste een jaar.
4.2
Ingevolge artikel 1:261 lid 1 BW (oud), kan de kinderrechter de stichting (thans de GI) op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:262 lid 1 BW kan de kinderrechter de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
4.3
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing ook thans nog aanwezig zijn.
4.4
In 2009 hebben ernstige zorgen over gedrag, schoolverzuim, hygiëne, overgewicht en de thuissituatie bij vader geleid tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft veel meegemaakt in zijn leven, waaronder de echtscheiding van zijn ouders in 2005, het overlijden van zijn moeder in 2008 (de ouders woonden toen weer bij elkaar) en wisselingen van verblijfplaats. Na thuisplaatsing in 2011, leken de zorgen rondom [de minderjarige] in eerste instantie verminderd. Een dreigend gezagsvacuüm, doordat de GI op 13 februari 2012 een melding van de politie had ontvangen dat de vader zou worden aangehouden op verdenking van het in het bezit hebben van kinderporno, aanranding en ontucht met een minderjarig meisje, heeft echter opnieuw geleid tot een (spoed)uithuisplaatsing. Uit contact tussen de GI en de school van [de minderjarige] bleek dat er bovendien vanaf januari 2012 opnieuw sprake was van veel schoolverzuim. Ook bleek de thuissituatie ernstig verslechterd.
4.5
Op 1 maart 2012 is de vader uit detentie gekomen. De vader heeft vervolgens geen gehoor gegeven aan uitnodigingen van de GI voor een gesprek en daarnaast weigerde hij formulieren te ondertekenen met betrekking tot het verblijf van [de minderjarige] bij [F] te [G] . De kinderrechter die de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing bij beschikking van 12 maart 2012 heeft verlengd, achtte aanvullend onderzoek van [de minderjarige] noodzakelijk. Op 23 maart 2012 is [de minderjarige] overgeplaatst naar [H] (in afwachting van een plek op een behandelgroep) alwaar sprake was van een verslechtering van zijn gedrag. Ook namen de zorgen (die al eerder tijdens eerdere plaatsingen naar voren waren gekomen) toe over de seksuele ontwikkeling van [de minderjarige] , in die zin dat hij niet in staat leek grenzen van anderen te respecteren en op een steeds dwingender wijze lichamelijk contact zocht met vrouwelijke medewerkers. Vader weigerde in deze periode elke medewerking aan onderzoek en inschrijving op een andere school, waardoor [de minderjarige] vanaf 23 maart 2012 enige tijd geen school heeft kunnen bezoeken.
4.6
[de minderjarige] heeft vanaf 8 november 2012 tot half juli 2015 op de behandelgroep van [I] te [J] gewoond. De ontwikkeling die [de minderjarige] daar in eerste instantie heeft doorgemaakt hield geen stand. De ernstige zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] op het gebied van identiteitsontwikkeling, seksuele en sociaal-emotionele ontwikkeling bleven bestaan. Onderzoek(en) en het behandeltraject zijn niet van de grond gekomen doordat de vader de zorgen ten aanzien van [de minderjarige] niet onderschrijft, niet samenwerkend is en zowel verbaal als fysiek bedreigend gedrag laat zien naar hulpverleners.
4.7
Gebleken is dat [de minderjarige] zich zorgen maakt(e) over de nog lopende strafzaak van zijn vader. Bij vonnis is de vader veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan (naar eigen zeggen van de vader ter zitting in hoger beroep) tien maanden voorwaardelijk, voor het voorhanden hebben en het verspreiden van kinderporno alsmede ontucht met een minderjarige. In hoger beroep is dit vonnis bekrachtigd. De vader is in afwachting van de cassatieprocedure.
4.8
Op 4 februari 2015 heeft een zitting bij de rechtbank plaatsgevonden in verband met de door de raad verzochte ontheffing van het gezag en is mr. [de curator] tot bijzondere curator benoemd. Na die zitting heeft er een gesprek plaats gevonden tussen de GI en de vader en [de minderjarige] , waarna een mogelijkheid is gevonden om aan de wens van [de minderjarige] om in het weekend bij zijn vader te slapen tegemoet is gekomen. Vader was het echter niet eens met die frequentie en heeft daarover aan de nieuwe gezinsvoogd zijn ongenoegen laten blijken. In maart 2015 heeft [I] aangegeven dat gezocht dient te worden naar een andere woonvorm voor [de minderjarige] . Zij geven aan dat het behandeltraject wordt gekenmerkt door een ontwikkeling die [de minderjarige] doormaakt, maar door het contact met vader teniet wordt gedaan of zelfs verslechtert. Volgens [I] beïnvloedt vader [de minderjarige] in negatieve zin. [I] adviseert een behandelsetting in een driemilieuvoorziening, waarbij het contact tussen de vader en [de minderjarige] in grote lijnen moet worden verbroken. Daarbij is aangegeven dat [de minderjarige] niet tot ontwikkeling zal komen zolang er sprake is van een direct contact tussen [de minderjarige] en zijn vader omdat in die situatie de verwaarlozende en mishandelende situatie in stand wordt gehouden.
4.9
Inmiddels woont [de minderjarige] (sinds half juli 2015) bij het door hem zelf gekozen [K] te [A] , waar hij de kans krijgt om, met hulp van professionele begeleiding, in zijn eigen tempo steeds meer te groeien naar zelfstandigheid. Vanuit het [K] kan [de minderjarige] zijn toekomstplan verwezenlijken om vrachtwagenchauffeur te worden en woont hij in een voor hem bekende omgeving. Hij woont echter tegen het advies van [I] maar wel gesteund door de GI in de nabijheid van zijn vader. Het [K] heeft als voorwaarde voor het verblijf gesteld dat [de minderjarige] -in verband met het verwerken van zijn verleden- ook extern behandeld wordt. Het hof onderschrijft die noodzaak. Gebleken is dat [de minderjarige] inmiddels, zoals hij zelf heeft gezegd, een informatief gesprek heeft gehad met een behandelaar van [L] . Het hof kan zich echter niet aan de indruk onttrekken dat de vader ook op (het verloop van) die gesprekken invloed wil uitoefenen, hetgeen het hof niet in het belang van [de minderjarige] acht.
4.1
[de minderjarige] dient, naar het oordeel van het hof, de kans te krijgen om met behulp van professionele begeleiding en in een gestructureerde omgeving zijn verleden te verwerken en op een eigen manier te werken aan zelfstandigheid, waarbij hij de vrijheid heeft om bij zijn vader langs te gaan. De strijd die de vader voert en het niet willen samenwerken met hulpverlenende instanties werken averechts. Daarbij dreigt nog steeds een detentie van de vader, afhankelijk van de uitkomst van de cassatieprocedure.
4.11
Voor zover nog is aangevoerd namens de vader en door de bijzondere curator dat het eerder afgegeven indicatiebesluit niet ziet op plaatsing bij het [K] , alwaar [de minderjarige] thans verblijft, zal het hof dit argument passeren mede gelet op de huidige regelgeving waarbij het indicatiebesluit is komen te vervallen.
4.12
Gelet op voorgaande is het hof, anders dan de vader, [de minderjarige] en de bijzondere curator, van oordeel dat bij het uitblijven van de verzochte verlengingen de continuïteit en veiligheid van [de minderjarige] in zijn dagelijkse verzorging en opvoeding niet zijn gewaarborgd en/of dat het noodzakelijk onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van [de minderjarige] niet plaatsvindt. De verlenging van de ondertoezichtstelling alsmede de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing zijn dan ook noodzakelijk. Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking waarvan beroep zal bekrachtigen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle van 18 december 2014.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. G. Jonkman en mr. B.F. Keulen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 10 september 2015 in het bijzijn van de griffier.