ECLI:NL:GHARL:2015:6703

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 september 2015
Publicatiedatum
11 september 2015
Zaaknummer
200.171.520/01 + 200.168.980/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen en wijziging zorgregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter van 9 juni 2015 aangevochten, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en de minderjarigen terug te plaatsen bij haar. De GI, Stichting William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, heeft het verzoek van de moeder bestreden. Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedingssituatie van de kinderen bij de moeder, die onvoldoende zorg en structuur biedt. De moeder heeft een verstandelijke beperking die haar pedagogische vaardigheden beïnvloedt. Het hof heeft geconcludeerd dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd.

Daarnaast heeft de moeder in een tweede zaak, met nummer 200.168.980/01, haar verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing en wijziging van de zorgregeling ingetrokken, afhankelijk van de uitkomst van de eerste zaak. Het hof heeft de verzoeken van de moeder in deze tweede zaak afgewezen, nu de machtiging tot uithuisplaatsing is bekrachtigd. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de minderjarigen, waarbij de zorg voor hun welzijn voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.171.520/01 en 200.168/980/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland C/18/156971 JE RK 15-334 en C/18/149770 FA RK 14-1962)
beschikking van de familiekamer van 3 september 2015
ten aanzien van de zaak met nummer 200.171.520/01
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.M. Wolfert, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
Stichting William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
namens Jeugdbescherming Noord,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [B] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.M. Mok, kantoorhoudende te Groningen.
ten aanzien van de zaak met nummer 200.168.980/01
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.M. Wolfert, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[de vader],
wonende te [B] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.M. Mok, kantoorhoudende te Groningen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Stichting William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
namens Jeugdbescherming Noord,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Ten aanzien van de zaak met nummer 200.171.520/01
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 9 juni 2015, uitgesproken onder zaaknummer C/18/156971 JE RK 15-334.
Ten aanzien van de zaak met nummer 200.168.980/01
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 27 januari 2015, uitgesproken onder zaaknummer C/18/149770 FA RK 14-1962.

2.Het geding in hoger beroep

Ten aanzien van de zaak met nummer 200.171.520/01
2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 15 juni 2015, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2005, en [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2009, af te wijzen en te bepalen dat de minderjarigen, zo nodig met een overgangsfase, worden teruggeplaatst bij de moeder.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 3 juli 2015, heeft de GI het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.3
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 3 juli 2015, heeft de vader het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.4
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- een journaalbericht met bijlagen van 26 juni 2015 van mr. Wolfert;
- een journaalbericht met bijlagen van 27 juli 2015 van mr. Wolfert.
Ten aanzien van de zaak met nummer 200.168.980/01
2.5
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 24 april 2015, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende haar verzoek vervangende toestemming te verlenen voor de voorgenomen verhuizing naar [C] en de zorgregeling zoals vastgesteld bij beschikking van (het hof leest:) 17 juni 2014 te wijzigen voor zover het betreft het bezoekmoment op de vrijdagmiddag na schooltijd tot 19.00 uur en aan te vullen met een regeling tijdens de vakantieperiodes, toe te wijzen.
2.6
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 29 mei 2015, heeft de vader het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.7
Ter griffie van het hof is binnengekomen een brief van 1 mei 2015 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), waarin is meegedeeld dat de raad niet over nadere adviezen en/of rapportages beschikt.
Ten aanzien van beide zaaknummers
2.8
De mondelinge behandeling heeft op 11 augustus 2015 plaatsgevonden. Gelet op de onderlinge samenhang zijn de zaken met nummers 200.171.520/01 en 200.168.980/01 gelijktijdig behandeld. Verschenen zijn de moeder, mr. Wolfert, vergezeld van een stagiaire, de vader en mr. Mok. Namens de GI is mevrouw [D] verschenen en namens de raad mevrouw [E] . Mr. Wolfert heeft het woord gevoerd mede aan de hand van de door haar overgelegde pleitnotitie.
2.9
Na de mondelinge behandeling is - met instemming en op verzoek van het hof toegezonden - nog binnengekomen een brief van 17 augustus 2015 van mr. Wolfert met als bijlagen de reacties van de moeder en de vader behorende bij het raadsrapport van 23 oktober 2015.

3.De vaststaande feiten

Ten aanzien van beide zaaknummers
3.1
De ouders zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn de thans nog minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] geboren. De ouders oefenen het gezag over hen gezamenlijk uit.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 18 februari 2014 is - voor zover hier van belang - het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de moeder bepaald.
3.3
Bij beschikking van 17 juni 2014 heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld, op grond waarvan de vader gerechtigd is tot contact met de minderjarigen gedurende één weekend per twee weken van vrijdag uit school tot zondagavond 18.00 uur, alsmede de daaropvolgende vrijdagmiddag van 15.00 tot 18.00 uur.
3.4
De moeder heeft op 11 juli 2014 een verzoekschrift bij de rechtbank ingediend, waarbij zij heeft verzocht haar vervangende toestemming te verlenen (het hof begrijpt: met de minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ) voor de voorgenomen verhuizing naar [C] en de omgangsregeling zoals vastgesteld bij beschikking van 17 juni 2014 te wijzigen voor zover het betreft het bezoekmoment op de vrijdagmiddag na schooltijd tot 19.00 uur en aan te vullen met een regeling tijdens de vakantieperiodes. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van (het hof leest:) 18 juli 2014 de raad verzocht om, vooruitlopend op de bodemprocedure betreffende voornoemd verzoek van de moeder, een ''quick scan" uit te voeren. De raad heeft het onderzoek ambtshalve uitgebreid met een beschermingsonderzoek. In zijn rapport van 23 oktober 2014 heeft de raad advies uitgebracht alsmede een verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen ingediend. De vader heeft een verweerschrift ingediend. Bij de beschikking van 27 januari 2015 heeft de rechtbank, conform het advies van de raad, de verzoeken van de moeder afgewezen.
3.5
Bij beschikking van de kinderrechter van 18 november 2014 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met ingang van 18 november 2014 voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg (thans Jeugdbescherming Noord), met het verzoek de uitvoering van de ondertoezichtstelling op te dragen aan de GI.
3.6
Bij inleidend verzoekschrift van 29 mei 2015, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op diezelfde datum, heeft de GI verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.7
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 9 juni 2015 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader, met ingang van 9 juni 2015 voor de duur van de ondertoezichtstelling, derhalve tot 18 november 2015.

4.De motivering van de beslissing

Ten aanzien van de zaak met nummer 200.171.520/01
4.1
De moeder heeft gesteld dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op 27 mei 2015 ten onrechte zonder spoedmachtiging - derhalve in strijd met artikel 1:265a BW - uit huis zijn geplaatst. De GI heeft aangevoerd dat niet in strijd met artikel 1:265a BW is gehandeld, aangezien de kinderen met toestemming van de moeder bij de vader logeerden. Wat hier verder ook van zij, voor het hof ligt thans slechts voor de vraag of de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen over de periode vanaf 9 juni 2015 tot 18 november 2015 terecht is verleend.
4.2
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter een gecertificeerde instelling op haar verzoek machtigen een minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van een minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
4.3
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de gronden voor uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (nog steeds) aanwezig zijn.
4.4
Duidelijk is dat er ernstige zorgen ten aanzien van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bestaan. Bij [de minderjarige1] is sprake van agressieproblematiek. Hij heeft moeite met het uiten van zijn emoties en heeft geen aansluiting met zijn leeftijdsgenoten op school. [de minderjarige1] luistert slecht en heeft een beperkte woordenschat. [de minderjarige2] vertoont druk gedrag en luistert onvoldoende. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ervaren spanningen als gevolg van de echtscheidingsstrijd tussen de ouders. Vanwege het door de moeder geuite voornemen om met hen naar [C] te verhuizen, bestaat bij de kinderen grote onzekerheid over waar zij zullen wonen.
4.5
Hoewel de moeder veel van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] houdt en zeer betrokken is bij hen, is zij naar het oordeel van het hof niet in staat om de kinderen de verzorging en opvoeding te bieden die zij nodig hebben. De kinderen ontvangen van de moeder onvoldoende basiszorg, structuur en aansturing om zich goed te kunnen ontwikkelen. De moeder stelt onvoldoende grenzen en is niet consequent in haar handelen naar de kinderen. Hoewel reeds jarenlang intensieve hulpverlening is ingezet om de pedagogische vaardigheden van de moeder te ontwikkelen, heeft dit niet tot positief resultaat geleid. Bij de moeder is sprake van een verstandelijke beperking die zijn weerslag heeft op haar pedagogische mogelijkheden. Verschillende hulpverlenende instanties hebben geconcludeerd dat de moeder onvoldoende leerbaar is en dat zij opvoedingsadviezen niet lang kan vasthouden. Aangeleerde basiszorg blijkt spoedig weg te zakken en afgesproken regels beklijven niet bij de moeder, waardoor de kinderen veel tekort komen. De moeder heeft onvoldoende zelfinzicht en stelt haar eigen belangen boven die van de kinderen. Bovendien is gebleken dat de begeleiding van de moeder stagneert indien zij wordt geconfronteerd met door haar te ontwikkelen vaardigheden.
Voor zover de moeder heeft gesteld dat haar voornemen tot verhuizing ten grondslag heeft gelegen aan de uithuisplaatsing van de kinderen, gaat het hof daaraan gelet op het voorgaande voorbij.
4.6
Weliswaar ontkent de moeder de zorgen ten aanzien van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , haar opvoedingsvaardigheden en leerbaarheid, maar het hof is van oordeel dat de moeder tegen deze zorgen onvoldoende heeft ingebracht om deze weg te nemen. De zorgen ten aanzien van de opvoedingsvaardigheden en leerbaarheid van de moeder zijn door verschillende professionele hulpverleners, waaronder [F] en een medewerkster van [G] , geconstateerd. [F] is vanaf september 2013 tot juni 2015 bij de moeder betrokken geweest en heeft de moeder vanaf 18 maart 2014 twee of drie maal per week bezocht. [F] heeft geconcludeerd dat de moeder full-time, in ieder geval op alle momenten dat de kinderen thuis zijn aansturing nodig heeft. De hulpverleenster van de [G] is vanaf 22 januari 2015 tot eind mei 2015 betrokken geweest bij de moeder. Zij heeft geconstateerd dat de moeder voor een korte tijd adviezen kan opvolgen en aangeleerde vaardigheden kan laten zien, maar niet voor een langere periode. Gelet op de deskundigheid van [F] en de medewerkster van de [G] heeft het hof geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen en conclusies van deze hulpverleners. Dat een medewerkster van [H] in haar emailbericht van 12 juni 2015 heeft aangegeven van mening te zijn dat de moeder wel degelijk inzicht heeft en leerbaar is en de hulpverlening ten behoeve van de moeder heeft gefaald, maakt het voorgaande niet anders. Dit bericht overtuigt het hof geenszins. De moeder is zwakbegaafd, haar IQ wordt geschat tegen de ondergrens van een IQ tussen de 50 en 70 en de bevindingen over haar leerbaarheid en haar inzicht passen hierbij. Anders dan [H] in die mail doet voorkomen zijn die bevindingen tot stand gekomen na intensieve hulpverlening door een GI met specifieke deskundigheid op het gebied van mensen met een verstandelijke beperking zoals moeder.
4.7
Het hof volgt de moeder niet in haar stelling dat er ernstige zorgen over de veiligheid en het welzijn van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bestaan, nu zij bij de vader verblijven. Weliswaar is noodzakelijk dat de vader hulp ontvangt bij de opvoeding van de kinderen, maar gebleken is dat de vader deze accepteert en opvoedingsadviezen ter harte neemt. Uit diverse observaties is gebleken dat de vader [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met de benodigde hulpverlening voldoende structuur, duidelijkheid en rust biedt en inziet wat de kinderen nodig hebben. De kinderen ontwikkelen zich naar omstandigheden goed sinds zij bij de vader verblijven en vertonen minder probleemgedrag.
4.8
Gebleken is dat de omgangsmomenten tussen de moeder en de kinderen goed verlopen. De GI heeft aangegeven dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] van de omgangsmomenten met de moeder genieten. Indien de contactmomenten tussen de moeder en de kinderen goed blijven verlopen, zal uitbreiding hiervan - zoals de GI ter zitting ook heeft aangegeven - nader worden onderzocht waarbij de belangen van de minderjarigen de eerste overweging dienen te zijn.
4.9
Voor zover de moeder heeft verzocht een raadsonderzoek te gelasten, ziet het hof daarvoor op grond van het bovenstaande geen aanleiding. Immers door de raad is reeds kort geleden een onderzoek verricht en de bevindingen van de raad passen bij de bevindingen van de GI nadien.
4.1
Gelet op het voorgaande zal het hof de beschikking van de kinderrechter van 9 juni 2015 bekrachtigen.
Ten aanzien van de zaak met nummer 200.168.980/01
4.11
De moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij haar hoger beroep inzake de vervangende toestemming tot verhuizing en wijziging van de zorgregeling intrekt in het geval de beschikking van de kinderrechter van 9 juni 2015 ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing door het hof zal worden bekrachtigd.
4.12
Nu het hof de beschikking van de rechtbank inzake de machtiging tot uithuisplaatsing zal bekrachtigen, dient het ervoor te worden gehouden dat het verzoek in hoger beroep van de moeder ten aanzien van de vervangende toestemming tot verhuizing en wijziging van de zorgregeling is ingetrokken. Derhalve behoeven de grieven hieromtrent geen behandeling meer. Het hof zal het verzoek in hoger beroep van de moeder in die zaak dan ook afwijzen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
ten aanzien van de zaak met nummer 200.171.520/01:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 9 juni 2015;
wijst af het meer of anders verzochte;
ten aanzien van de zaak met nummer 200.168.980/01:
wijs af het verzoek in hoger beroep van de moeder.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. J.G. Idsardi en mr. I.A. Vermeulen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 3 september 2015 in bijzijn van de griffier.