In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schorsing van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren in 2001. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, verzocht het hof om het gezag over haar dochter terug te krijgen. De Raad voor de Kinderbescherming had eerder verzocht om de schorsing van het gezag, omdat de moeder in de onmogelijkheid verkeerde om dit uit te oefenen, onder andere door haar psychische problemen. De rechtbank had dit verzoek gehonoreerd en de voogdij over de minderjarige aan Bureau Jeugdzorg Drenthe toevertrouwd.
Tijdens de mondelinge behandeling op 6 augustus 2015 werd de moeder bijgestaan door haar advocaat, mr. I.M. Hidding. De Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdbescherming Noord waren ook vertegenwoordigd. De minderjarige had aangegeven niet gehoord te willen worden. Het hof oordeelde dat de moeder, ondanks haar terugkeer naar Nederland, nog steeds in de onmogelijkheid verkeerde om het gezag uit te oefenen. Dit werd onderbouwd door een raadsrapport dat wees op de langdurige psychische problemen van de moeder en de impact daarvan op de ontwikkeling van de minderjarige.
Het hof concludeerde dat de schorsing van het gezag gerechtvaardigd was, gezien de ernst van de situatie en het belang van de minderjarige. De moeder had onvoldoende inzicht in haar eigen psychische toestand en de gevolgen daarvan voor haar dochter. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en stelde dat het gezag van de moeder over de minderjarige geschorst diende te blijven, zodat de voogd en de grootouders snel konden handelen in het belang van de minderjarige.