ECLI:NL:GHARL:2015:6539

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 september 2015
Publicatiedatum
7 september 2015
Zaaknummer
200.166.771/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over een minderjarige en de beoordeling van de opvoedingssituatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van een moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2010. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G.M. Haring, verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 12 december 2014 te vernietigen, waarin zij ontheven werd van het gezag. De Raad voor de Kinderbescherming, als verweerder, had verzocht om deze ontheffing, en het hof moest beoordelen of de eerdere beslissing van de rechtbank terecht was.

De moeder stelde dat zij in staat en bereid was om haar kind thuis te verzorgen en dat de rechtbank onvoldoende had gekeken naar positieve ontwikkelingen in haar situatie. Het hof heeft echter geconcludeerd dat, ondanks de inspanningen van de moeder, de stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie van het kind voorop staan. Er was sprake van een lange hulpverleningsgeschiedenis, waarbij de moeder niet in staat was gebleken om de nodige veranderingen door te voeren om een uithuisplaatsing te voorkomen. Het hof heeft vastgesteld dat er verwaarlozing van het kind was geconstateerd en dat de samenwerking met hulpverlening moeizaam verliep.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de moeder ontheven werd van het gezag en Bureau Jeugdzorg Flevoland als voogd werd benoemd. Het hof benadrukte dat de positieve ontwikkelingen in het leven van de moeder niet voldoende waren om haar ongeschiktheid als opvoeder weg te nemen. De beslissing werd genomen in het belang van het kind, waarbij de stabiliteit in de opvoedingssituatie voorop stond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.166.771/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/375800/ FL RK 14-1844)
beschikking van de familiekamer van 1 september 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.M. Haring, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming regio Midden Nederland,
gevestigd te Lelystad,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,

gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
2. Samen Veilig Flevoland,
voorheen Bureau Jeugdzorg Flevoland,
gevestigd te Almere,
3. [de pleegouders],
wonende te [B] ,
hierna te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 12 december 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2.
Het geding in hoger beroep
2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 12 maart 2015, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog het verzoek van de raad tot ontheffing van het gezag af te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 29 mei 2015, heeft de raad het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof is binnengekomen een journaalbericht van 24 april 2015 van mr. Haring met bijlage (het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg).
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 14 augustus 2015 plaatsgevonden. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de heer [C] namens de raad.
Namens de GI is verschenen de heer [D] . Mr. Haring heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie. Voorts is de vader als toehoorder ter zitting aanwezig geweest.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het minderjarige kind van de moeder is [de minderjarige] (hierna [de minderjarige] ), geboren [in] 2010 te [E] . De vader van [de minderjarige] , [F] geboren [in] 1966, was tot aan de mondelinge behandeling onbekend bij de raad, maar al wel in beeld bij de GI.
3.2
[de minderjarige] staat sinds 26 juli 2010 onder toezicht, aanvankelijk van Bureau Jeugdzorg Flevoland, later geheten Samen Veilig Flevoland, terwijl de maatregel werd uitgevoerd door de GI.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter te Lelystad van 4 april 2013 is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend met ingang van 11 april 2013 tot 11 oktober 2013, welke machtiging laatstelijk is verlengd met ingang van 11 oktober 2014, hetgeen blijkt uit de bestreden beschikking. [de minderjarige] is op 21 maart 2012 geplaatst in het perspectiefbiedend gezin van de pleegouders.
3.4
De raad heeft verzocht de moeder te ontheffen van het gezag over [de minderjarige] . Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de moeder ontheven van het gezag en Bureau Jeugdzorg Flevoland benoemd tot voogd over de minderjarige. De GI treedt sedert 1 januari 2015 van rechtswege op als voogdijinstelling.

4.De standpunten

4.1
De moeder stelt dat zij in staat en bereid is [de minderjarige] thuis te verzorgen en op te voeden, althans in ieder geval in de nabije toekomst, en dat zij openstaat voor hulpverlening. Voorts stelt de moeder dat het feit dat niet wordt gewerkt naar thuisplaatsing en herstel van de opvoedingssituatie bij haar op zichzelf geen argument is om haar van het gezag te ontheffen. Ook heeft de rechtbank niet gekeken naar de positieve ontwikkelingen; bovendien is het ontnemen van het gezag schadelijk voor [de minderjarige] , aldus de moeder.
4.2
De raad is van mening dat de bestreden beschikking bekrachtigd dient te worden.
5.
De motivering van de beslissing
5.1
Het hof schaart zich, na eigen onderzoek, achter de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking en maakt die tot de zijne. Hoewel de wens van de moeder om weer voor [de minderjarige] te zorgen begrijpelijk is en zij naar vermogen haar best doet, is het naar het oordeel van het hof in het belang van [de minderjarige] de stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie te waarborgen met een gedwongen ontheffing van het gezag. Er is sprake van een lange hulpverleningsgeschiedenis met onder meer intensieve zorg in de thuissituatie bij de moeder en later bij [G] in een moeder-kindhuis. Deze hulpverlening was onvoldoende om de moeder zodanig te ondersteunen dat een uithuisplaatsing kon worden voorkomen. Ten tijde van de uithuisplaatsing zijn kenmerken van verwaarlozing bij [de minderjarige] geconstateerd. In eerste instantie is ingezet op het weer thuis laten wonen van [de minderjarige] bij de moeder, waartoe ook een gezinsonderzoek bij [H] aan de moeder is voorgesteld. Daarop is zij evenwel niet ingegaan. De samenwerking met hulpverlening verloopt wisselend, maar over het algemeen moeizaam, en de leerbaarheid van de moeder is gering. Ter zitting is de indruk ontstaan dat de moeder de zorgen ten aanzien van de opvoeding en de problematiek van [de minderjarige] miskent, al dan niet omdat zij daartoe onmachtig is. Voor het hof staat vast dat de moeder veel van haar zoon houdt, maar dat het perspectief niet meer bij thuisplaatsing ligt. De positieve ontwikkelingen in het leven van de moeder zijn onvoldoende om haar ongeschiktheid en onmacht weg te nemen. Hetgeen overigens door de moeder nog naar voren is gebracht, maakt het oordeel van het hof niet anders.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 12 december 2014.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. G. Jonkman en mr. B.F. Keulen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 1 september 2015 in het bijzijn van de griffier.