ECLI:NL:GHARL:2015:6534

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 september 2015
Publicatiedatum
7 september 2015
Zaaknummer
200.170.286/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging machtiging uithuisplaatsing van minderjarige na echtscheiding en conflicten tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1], geboren in 2001. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder verzocht om de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 24 maart 2015 te vernietigen, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd. De moeder stelde dat de gronden voor de uithuisplaatsing niet meer aanwezig waren en vroeg het hof om de machtiging af te wijzen.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige [de minderjarige1] en zijn broer [de minderjarige2] op 15 mei 2012 op vrijwillige basis uit huis zijn geplaatst, en dat de machtiging tot uithuisplaatsing in 2012 was verleend vanwege echtscheidingsproblematiek en zorgen over de omgang tussen de vader en de kinderen. De moeder heeft zich sindsdien positief ontwikkeld en zorgt goed voor de kinderen. Het hof concludeert dat de opvoedkundige vaardigheden van de moeder geen reden meer zijn voor een verlenging van de uithuisplaatsing.

De GI heeft ter zitting verklaard dat de moeder goed voor de kinderen zorgt en dat de problemen vooral voortkomen uit de strijd tussen de ouders. Het hof oordeelt dat de belangen van [de minderjarige1] om bij zijn moeder en broer op te groeien zwaarder wegen dan de huidige strijd tussen de ouders. De hulpverlening kan ook vanuit de thuissituatie plaatsvinden. Het hof heeft daarom besloten de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] te beëindigen, met ingang van 15 augustus 2015, en heeft de beschikking van de kinderrechter gedeeltelijk vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.170.286/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/386774 / JL RK 15-122)
beschikking van de familiekamer van 1 september 2015
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.N. Holtrop, kantoorhoudend te Lelystad,
tegen
de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland,
kantoorhoudend te Almere,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de vader] ,

wonende te [B] ,
hierna te noemen: de vader,
2. de gezinshuisouders van [de minderjarige1] in Gezinshuis [C] ,
gevestigd te [A] ,
hierna te noemen: de gezinshuisouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 24 maart 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 8 mei 2015, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing af te wijzen, kosten rechtens.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 16 juni 2015, heeft de GI het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 18 juni 2015 een journaalbericht van 15 juni 2015 van mr. Holtrop met bijlagen;
- op 18 juni 2015 een brief van 17 juni 2015 van de heer J. van Keulen (de gezinsvoogd, medewerker bij [F] ) met bijlage;
- op 20 juli 2015 een journaalbericht van 17 juli 2015 van mr. Holtrop met bijlagen.
2.4
Op 6 augustus 2015 is [de minderjarige1] , geboren [in] 2001, (hierna te noemen: [de minderjarige1] ) verschenen die buiten aanwezigheid van partijen door de raadsheer-commissaris is gehoord.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 6 augustus 2015 plaatsgevonden. Verschenen is de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI is verschenen de heer [D] . Namens de gezinshuisouders is verschenen de heer [E] (de begeleider van [de minderjarige1] ). De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is - in het kader van zijn adviserende taak -, hoewel behoorlijk opgeroepen, niemand verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en de moeder zijn geboren:
- [de minderjarige1] ;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2005 (hierna te noemen: [de minderjarige2] ).
De vader en de moeder zijn gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] belast.
3.2
Op 15 mei 2012 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op vrijwillige basis uit huis geplaatst.
3.3
Bij beschikking van 2 oktober 2012 heeft de kinderrechter in de (toenmalige) rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, op verzoek van de raad, [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van (het toenmalige) Bureau Jeugdzorg Flevoland voor de duur van één jaar, welke termijn ten aanzien van zowel [de minderjarige1] als [de minderjarige2] laatstelijk is verlengd bij beschikking van 30 september 2014, tot 2 oktober 2015.
3.4
Bij voormelde beschikking van 2 oktober 2012 heeft de kinderrechter voorts (het toenmalige) Bureau Jeugdzorg Flevoland voor zowel [de minderjarige1] als [de minderjarige2] een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van zes maanden, ten aanzien van [de minderjarige1] in een AWBZ-voorziening en ten aanzien van [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg. De termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] is sindsdien telkens verlengd, laatstelijk bij de bestreden beschikking van 24 maart 2015, tot 2 oktober 2015.
3.5
[de minderjarige2] is op 10 mei 2013 thuisgeplaatst bij de moeder.
3.6
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, op 17 februari 2015, heeft de GI verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] gedurende dag en nacht in een accommodatie van een zorgaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling te verlengen, ingaande 2 april 2015.
3.7
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter deze machtiging verlengd tot uiterlijk 2 oktober 2015.
3.8
[de minderjarige1] verblijft thans in een gezinshuis.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter de duur telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
4.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn, naar aanleiding van een crisissituatie, op 15 mei 2012 op vrijwillige basis uit huis geplaatst. In oktober 2012 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] (en [de minderjarige2] ) verleend. De gronden voor het verlenen van deze machtiging waren - kort gezegd - dat er tussen de ouders sprake was van echtscheidingsproblematiek, dat zij strijd voerden over de omgangsregeling, dat de kinderen belast werden met deze problematiek en strijd en dat er zorgen waren over de contacten tussen de vader en de kinderen (sinds enkele maanden had er geen omgang plaatsgevonden tussen de vader en de kinderen).
4.3
Het hof is van oordeel dat, zoals het hof ook reeds ter zitting heeft aangekondigd, de gronden voor een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] niet meer aanwezig zijn. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
4.4
De GI heeft ter zitting in hoger beroep desgevraagd verklaard dat de moeder zich goed heeft ontwikkeld, dat zij haar best doet en goed voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zorgt. Het hof constateert dan ook dat de opvoedkundige vaardigheden van de moeder geen grond (meer) vormen voor een verlenging van de uithuisplaatsing. Volgens de GI is het voornaamste probleem nog de strijd tussen de ouders en de gevolgen die deze strijd heeft voor [de minderjarige1] . [de minderjarige1] raakt door deze strijd in een loyaliteitsconflict. De GI wil in gesprek blijven met de ouders en hen stimuleren om tot elkaar te komen.
4.5
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [de minderjarige1] thans wekelijks telefonisch contact heeft met zijn vader. [de minderjarige1] heeft tijdens het gesprek met de raadsheer-commissaris verklaard dat hij vindt dat deze contacten heel goed verlopen en dat - en dit heeft de moeder ter zitting in hoger beroep bevestigd - met de gezinsvoogd besproken is dat hij wellicht een keer een paar uur of een dag naar zijn vader kan gaan. De moeder heeft verklaard dat zij hiermee zal instemmen en dat zij zal meewerken aan (begeleide) omgang. De reden dat er geen omgang tussen [de minderjarige1] en de vader plaatsvindt, lijkt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting niet gelegen in de problematiek van [de minderjarige1] , maar in het feit dat de vader de omgangsmomenten in het najaar van 2014 heeft beëindigd. Het hof is met de GI van oordeel dat de problemen tussen de ouders en het feit dat [de minderjarige1] hiermee belast wordt, niet goed is voor (de ontwikkeling van) [de minderjarige1] . Echter, het hof is van oordeel dat de omstandigheid dat de vader en de moeder nog strijd voeren over de omgangsregeling en dat zij niet in staat zijn op behoorlijke wijze met elkaar te communiceren, in het onderhavige geval niet tot gevolg mag hebben dat [de minderjarige1] door deze strijd uit huis geplaatst dient te blijven, temeer nu de omgangsregeling door de vader is stopgezet en de moeder ter zitting desgevraagd heeft verklaard open te staan voor contact met de vader onder begeleiding van [F] . Het belang van [de minderjarige1] om bij zijn moeder en broertje ( [de minderjarige2] ) op te groeien, dient naar het oordeel van het hof zwaar te wegen. Naar het oordeel van het hof kan de hulpverlening die voor het loyaliteitsconflict van [de minderjarige1] nog zeker noodzakelijk is, ook vanuit de thuissituatie bij de moeder verleend worden. De moeder heeft ter zitting in hoger beroep ook aangegeven bereid te zijn om mee te werken aan hulpverlening bij haar thuis. Bovendien vindt toezicht plaats in het kader van de ondertoezichtstelling.
4.6
Naar het oordeel van het hof is, gelet op de bovengenoemde omstandigheden en mede in aanmerking genomen dat de moeder in het kader van een ondertoezichtstelling bereid is hulpverlening voor de thans nog bestaande problematiek te accepteren, niet langer sprake van een noodzaak tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] . Het hof zal de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] dan ook beëindigen.
4.7
Ter zitting is gebleken dat [de minderjarige1] , die thans bij de moeder verblijft in het kader van een bezoekregeling tijdens de zomervakantie, op of rond 15 augustus 2015 weer terug zou gaan naar het gezinshuis omdat hij dan weer naar school moet. Het hof ziet dan ook aanleiding om de ingangsdatum van de beëindiging van de uithuisplaatsing te bepalen op deze datum (15 augustus 2015).
4.8
Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking waarvan beroep gedeeltelijk zal vernietigen. Er zal in zoverre opnieuw worden beslist als na te melden.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 24 maart 2015, voor zover deze de verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , geboren [in] 2001, voor de periode vanaf 15 augustus 2015 betreft;
en in zoverre opnieuw beslissende:
beëindigt de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , geboren [in] 2001, met ingang van 15 augustus 2015 en wijst het verzoek van [F] in zoverre af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, mr. I.A. Vermeulen en mr. B.J. Voerman, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 september 2015 in bijzijn van de griffier.