ECLI:NL:GHARL:2015:6521

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 augustus 2015
Publicatiedatum
7 september 2015
Zaaknummer
200.156.384/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderhoudsbijdrage jongmeerderjarige in het kader van verstoorde ouder-kindrelatie

In deze zaak gaat het om de onderhoudsbijdrage die ouders moeten betalen aan hun jongmeerderjarige kind, wiens relatie met hen ernstig verstoord is. De jongmeerderjarige, geboren in 1995, heeft op 7 februari 2014 een verzoekschrift ingediend om een bijdrage van zijn ouders in zijn levensonderhoud en studie. De rechtbank Noord-Nederland heeft deze bijdrage op nihil gesteld, waarna de jongmeerderjarige in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft de procedure op 19 januari 2015 mondeling behandeld, waarbij partijen in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de beslissing op de zaak voor vier maanden aangehouden om partijen de kans te geven om via mediation tot een oplossing te komen, maar uiteindelijk is besloten om zonder mediation uitspraak te doen.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders de onderhoudsplicht niet kunnen matigen, ondanks de verstoorde relatie. De ouders hebben aangevoerd dat de jongmeerderjarige geen contact met hen wil en dat dit hen kwetst, maar het hof oordeelt dat de wettelijke onderhoudsplicht zwaarder weegt. De jongmeerderjarige heeft een complexe hulpverleningsgeschiedenis en de ouders hebben niet overtuigend aangetoond dat hun financiële bijdrage aan hem onredelijk zou zijn. Het hof heeft de behoefte van de jongmeerderjarige vastgesteld op € 335,- per maand tot 1 januari 2015 en € 318,- per maand vanaf die datum. De ouders zijn verplicht deze bedragen te betalen, en de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.156.384/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/103326/ FA RK 14-301)
beschikking van de familiekamer van 20 augustus 2015
inzake
[de jongmeerderjarige] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen:
[de jongmeerderjarige],
advocaat: mr. H.M. Hemmes-Boer, kantoorhoudend te Coevorden,
tegen
[de ouders],
wonende te [B] ,
verweerders in hoger beroep,
verder te noemen:
de ouders,
advocaat: mr. V.S.A.W. Wegter, kantoorhoudend te Assen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 25 juni 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 19 september 2014;
- het verweerschrift, ingekomen op 13 november 2014;
- een journaalbericht namens mr. Hemmes-Boer van 30 december 2014 met bijlagen, ingekomen op 31 december 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 januari 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ter zitting is de beslissing op de zaak voor vier maanden aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen om te trachten na overleg met de behandelaar van [de jongmeerderjarige] en onder leiding van een mediator tot herstel van contacten tussen hen te komen en met elkaar tot een overeenstemming te komen over een door de ouders te betalen onderhoudsbijdrage voor [de jongmeerderjarige] . Het hof heeft partijen verzocht om na ommekomst van die termijn te berichten over de stand van zaken en op welke punten al dan niet overeenstemming is bereikt en heeft aangegeven dat het hof daarna voor zover nog nodig in beginsel zonder nadere mondelinge behandeling zal beslissen.
2.3
Bij brief van 2 februari 2015 met bijlagen heeft mr. Hemmes-Boer het hof verzocht om uitspraak te doen omdat de psycholoog de toenadering tussen [de jongmeerderjarige] en de ouders op dit moment niet adviseert en contactherstel vooralsnog niet haalbaar is.
2.4
Bij journaalbericht van 12 februari 2015 heeft mr. Wegter verzocht om nog schriftelijk te mogen reageren op de stukken die [de jongmeerderjarige] na de mondelinge behandeling heeft ingebracht. Het hof heeft mr. Wegter in de gelegenheid gesteld om te reageren op de brief van 2 februari 2015 van mr. Hemmes-Boer. Dat heeft mr. Wegter gedaan in een brief van 27 februari 2015. Daarin heeft mr. Wegter verzocht de zaak aan te houden en partijen te instrueren zich tot een mediator te wenden.
2.5
Omdat [de jongmeerderjarige] heeft verzocht om een uitspraak en gelet op de door hem ingebrachte brief van zijn GZ-psycholoog [C] die toenadering op dit moment niet adviseert, zal het hof het verzoek van mr. Wegter niet inwilligen. Het hof zal partijen niet verwijzen naar mediation, maar thans een beslissing geven op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting van 19 januari 2015. Dat laat overigens onverlet dat het partijen vrij staat om alsnog in onderling overleg tot andersluidende afspraken te komen, en daarbij al dan niet een mediator in te schakelen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De ouders zijn de moeder en stiefvader van [de jongmeerderjarige] , die geboren is [in] 1995. [de jongmeerderjarige] woont thans bij de ouders van zijn vriendin.
3.2
[de jongmeerderjarige] heeft op 7 februari 2014 een verzoekschrift ingediend waarin hij heeft verzocht te bepalen dat zijn ouders met ingang van 28 november 2013 dan wel per datum van de indiening van het verzoekschrift, een bijdrage dienen te voldoen in de kosten van zijn levensonderhoud en studie van € 412,- per maand, dan wel een bedrag dat de rechtbank juist acht.
3.3
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking die bijdrage op nihil gesteld. [de jongmeerderjarige] is tegen die beschikking in hoger beroep gekomen en heeft verzocht de beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de ouders met ingang van de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift een bijdrage dienen te voldoen in zijn kosten van levensonderhoud en studie van € 412,- per maand, dan wel een zodanige bijdrage en met ingang van een dusdanige datum als het hof juist acht.

4.De motivering van de beslissing

De matigingsbevoegdheid
4.1
Partijen strijden erover of de onderhoudsplicht gematigd dient te worden, zoals de rechtbank heeft bepaald op grond van art.1:399 BW. Omdat dit de meest verstrekkende grief is, zal het hof deze als eerste behandelen.
4.2
De ouders hebben verzocht de onderhoudsplicht jegens [de jongmeerderjarige] te matigen gelet op de ernstig verstoorde relatie tussen hen en [de jongmeerderjarige] . [de jongmeerderjarige] heeft bestreden dat de bijdrage gematigd zou moeten worden. [de jongmeerderjarige] heeft aangevoerd dat er geen sprake is van grievend gedrag
isen dat de andersluidende stelling van de ouders niet onderbouwd is. Het feit dat er geen contact is rechtvaardigt een matiging niet, aldus [de jongmeerderjarige] .
4.3
De verplichting van de ouders om te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen die de leeftijd van 21 jaar niet hebben bereikt, kan op de voet van art. 1:399 BW worden gematigd op grond van zodanige gedragingen van het kind dat verstrekking van levensonderhoud naar redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd. De matigingsbevoegdheid moet in deze gevallen met terughoudendheid worden toegepast. De wijze waarop het kind vanaf het bereiken van de leeftijd van 18 jaar over de inkleding van zijn leven en studie beslist, kan leiden tot matiging, doch in de parlementaire geschiedenis is benadrukt dat dit niet snel het geval zal zijn gezien de strekking van art. 1:395a BW welk artikel beoogt te voorzien in een continuering van de vóór de verlaging van de meerderjarigheidsgrens tot 18 jaar bestaande - niet voor matiging vatbare - onderhoudsplicht jegens het kind totdat dit de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.
4.4
Het hof is er niet van overtuigd geraakt dat er sprake is van gedragingen van [de jongmeerderjarige] die meebrengen dat het vragen om financiële ondersteuning een zodanig kwetsend karakter heeft voor de ouders dat de gevraagde bijdrage in redelijkheid niet of niet ten volle gevergd kan worden. Het hof heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
4.5
Het hof maakt uit de stukken op dat [de jongmeerderjarige] een uitgebreide hulpverleningsgeschiedenis heeft en meermalen jarenlang uit huis geplaatst is geweest. [de jongmeerderjarige] is op 3-jarige leeftijd uit huis geplaatst, is in een kinder- en jeugdpsychiatrisch centrum opgenomen geweest en heeft daarna in een gespecialiseerd pleeggezin gewoond. Op 7-jarige leeftijd is hij (weer) bij zijn ouders komen wonen. In 2011, op 16-jarige leeftijd, is hij begeleid zelfstandig gaan wonen bij [D] in [E] . De ouders hebben aangevoerd dat het met [de jongmeerderjarige] in 2011 zo uit de hand liep dat hij naar de [F] in [A] moest. Van oktober 2011 tot augustus 2013 heeft [de jongmeerderjarige] daar gewoond. Daarna is [de jongmeerderjarige] bij zijn vriendin en haar ouders ingetrokken.
[de jongmeerderjarige] is blijkens een indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg van 17 oktober 2013 onder meer gediagnosticeerd met ADHD en een ouder-kindrelatieprobleem. Die laatste classificatie wordt gebruikt als de reden voor zorg indien er een patroon van een verstoorde interactie is tussen ouder en kind die samengaat met belangrijke beperkingen in het functioneren van het individu of het gezin of het ontstaan van belangrijke verschijnselen bij ouder of kind. De GGZ Drenthe heeft voorts onder meer aangegeven dat [de jongmeerderjarige] trekken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft.
Het problematische gedrag van [de jongmeerderjarige] is mede een gevolg van zijn psychische problemen. Het hof ziet in de problematische jeugd van [de jongmeerderjarige] - ook al hebben de ouders de nodige zorgen over hem (gehad), is [de jongmeerderjarige] gedrag volgens hen uit de hand gelopen en was hij onhandelbaar en onbegeleidbaar - op zichzelf geen termen om [de jongmeerderjarige] te korten op een onderhoudsbijdrage van zijn ouders.
4.6
Duidelijk is dat de relatie tussen [de jongmeerderjarige] en de ouders ernstig verstoord is. Sinds juni 2013 is het contact tussen [de jongmeerderjarige] en de ouders verbroken. De ouders voelen zich zo gekwetst door de weigering van [de jongmeerderjarige] om contact met hen te hebben dat ze geen financiële bijdrage aan hem willen geven. De enkele weigering tot contact is echter geen grond voor matiging van de onderhoudsverplichting van een ouder(s) jegens een jongmeerderjarig kind, zoals [de jongmeerderjarige] is. Dat de verstoring van de relatie tussen [de jongmeerderjarige] en de ouders uitsluitend aan [de jongmeerderjarige] te wijten zou zijn, is overigens niet aannemelijk geworden.
4.7
De ouders verwijten [de jongmeerderjarige] dat hij de hulpverlening van de [F] beëindigd heeft ondanks andersluidende adviezen. [de jongmeerderjarige] heeft als meerderjarige de vrijheid om zijn leven in te richten zoals hij wenst. Daarbij hoort ook eigen keuzes maken met betrekking tot opleiding, behandeling of verblijfplaats. Zijn vertrek bij de [F] betekende - anders dan de ouders meenden - niet dat hij geen hulp meer ontving of ontvangt, omdat hij immers nog begeleid werd door Verslavingszorg Noord Nederland en thans nog psychologische hulp van het GGZ krijgt en een traumabehandeling volgt. Dat de ouders het niet eens waren met de beslissing van [de jongmeerderjarige] om bij de [F] weg te gaan en bij de vriendin en haar ouders te gaan wonen, brengt niet mee dat er sprake is van een zodanige gedraging dat het vragen om een financiële bijdrage te grievend voor de ouders is en moreel niet van hen gevraagd kan worden.
4.8
Het is begrijpelijk dat de ouders problemen hebben gehad met het gedrag van [de jongmeerderjarige] en met zijn weigering tot contact, maar de wettelijke onderhoudsplicht ten opzichte van [de jongmeerderjarige] weegt zwaarder. Het hof zal gelet hierop en het hiervoor overwogene de onderhoudsbijdrage van de ouders jegens [de jongmeerderjarige] niet matigen.
De behoefte van [de jongmeerderjarige]
4.9
Tussen partijen is in geschil hoe hoog de behoefte van [de jongmeerderjarige] is.
4.1
In het inleidend verzoekschrift heeft [de jongmeerderjarige] aangegeven dat zijn behoefte € 775,08 per maand bedraagt, dat hij een beurs ontvangt van € 257,93 en een Wajong uitkering van € 184,66 per maand, zodat een behoefte resteert van € 332,49 per maand.
4.11
Normaliter wordt voor de vaststelling van de behoefte van jongmeerderjarigen veelal aangesloten bij de Wet Studiefinancieringsnorm (hierna: de WSF-norm).
4.12
Uit de ingebrachte gegevens van DUO maakt het hof op dat [de jongmeerderjarige] een beurs ontvangt voor een uitwonende Mbo'er (BOL) en dat hij een totale behoefte heeft van € 777,42 per maand in 2014 en van € 794,59 per maand in 2015.
4.13
[de jongmeerderjarige] heeft bij voornoemde behoefte de premie zorgverzekering opgeteld verminderd met de zorgtoeslag. De zorgpremie maakt evenwel al deel uit van de WSF-norm, zoals de ouders terecht hebben aangevoerd en zal daarom door het hof buiten beschouwing worden gelaten. De omstandigheid dat [de jongmeerderjarige] inmiddels een goedkopere ziektekostenverzekering heeft, leidt dan ook - anders dan de ouders ter zitting hebben gesteld - niet tot een lagere behoefte.
4.14
Volgens een in het geding gebracht bericht studiefinanciering heeft [de jongmeerderjarige] in 2014 een (basis)beurs voor van € 257,93 ontvangen. De basisbeurs bedraagt volgens overgelegde gegevens van DUO in 2015 € 264,40 per maand.
Volgens het inleidend verzoek en de ingebrachte betaalspecificatie van het UWV van januari 2014 heeft [de jongmeerderjarige] een Wajonguitkering van € 184,66 per maand ontvangen.
[de jongmeerderjarige] heeft in hoger beroep een maandbetaling van de Wajong in december 2014 ingebracht van € 212,06. Het hof gaat ervan uit dat dat de Wajonguitkering voor 2015 betreft.
4.15
Het hof berekent de resterende behoefte daarom in 2014 op (€ 777,42 - € 257,93 - € 184,66 =) € 334,83 per maand en in 2015 op (€ 794,59 - € 264,40 - € 212,06 =) € 318,13 per maand.
4.16
De ouders hebben nog gesteld in eerste aanleg dat [de jongmeerderjarige] geen woonlasten heeft. [de jongmeerderjarige] heeft laten weten dat hij de ouders van zijn vriendin (alsnog) gaat betalen als hij alimentatie ontvangt. Hij heeft in eerste aanleg aangevoerd dat van de ouders van zijn vriendin niet kan worden verwacht dat hij daar gratis woont. Het is gebruikelijk om kostgeld te betalen. Het hof gaat er vanuit dat [de jongmeerderjarige] dat ook aan de ouders van zijn vriendin verschuldigd is. Het hof zal daarom de stelling van de ouders passeren.
4.17
De ouders hebben erop gewezen dat [de jongmeerderjarige] inkomsten uit een bijbaantje in de snackbar heeft. Dat was echter in de zomer van 2013 en is gestopt, zo maakt het hof op uit het indicatiebesluit van BJZ van oktober 2013. Dat stemt overeen met de pleitaantekeningen namens [de jongmeerderjarige] in eerste aanleg. Het hof zal daarom geen rekening houden met inkomsten uit dat bijbaantje.
4.18
De ouders zijn er in eerste aanleg van uitgegaan dat [de jongmeerderjarige] PGB-gelden voor levensonderhoud aanwendt en hebben inzage in de PGB-gelden gevraagd. [de jongmeerderjarige] heeft ter zitting in eerste aanleg terecht aangevoerd dat de PGB voor zorg is en geen inkomen betreft. Dat komt dan ook niet in mindering op voornoemde behoefte.
4.19
Nu de ouders niet hebben bestreden dat zij draagkracht hebben om een onderhoudsbijdrage voor [de jongmeerderjarige] te kunnen betalen, zal het hof de bijdrage in de periode van de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift, te weten 7 februari 2014, tot 1 januari 2015 bepalen op afgerond € 335,- per maand en in de periode vanaf 1 januari 2015 op afgerond € 318,- per maand.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, vernietigen en beslissen als volgt.
5.2
Nu partijen bloedverwanten in rechte linie zijn worden de kosten van het geding in hoger beroep gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 25 juni 2014 en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de ouders aan [de jongmeerderjarige] als bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en studie met ingang van 7 februari 2014 tot 1 januari 2015 € 335,- per maand betalen en met ingang van 1 januari 2015 € 318,- per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. W. Foppen en mr. J.G. Idsardi, bijgestaan door de griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 20 augustus 2015.