ECLI:NL:GHARL:2015:6422

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 september 2015
Publicatiedatum
1 september 2015
Zaaknummer
200.172.794/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing uitvoerbaarverklaring bij voorraad en vervangende toestemming voor verhuizing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 september 2015 uitspraak gedaan op het verzoek van de vader tot schorsing van de uitvoerbaarheid van een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De kinderrechter had op 23 juni 2015 de moeder vervangende toestemming verleend om met hun kind naar Etten-Leur te verhuizen, en deze beschikking was uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De vader verzocht het hof om deze uitvoerbaarheid te schorsen, omdat hij vreesde dat de verhuizing de huidige zorgverdeling zou verstoren en de positie van het kind zou beïnvloeden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 augustus 2015 zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vader stelde dat de verhuizing van de moeder met het kind naar Etten-Leur niet in het belang van het kind was, aangezien het kind nog niet leerplichtig was en de huidige zorgverdeling in gevaar zou komen. De moeder daarentegen betoogde dat er een spoedeisend belang was bij de verhuizing, omdat zij wilde dat het kind zich voor de start van het schooljaar kon aanpassen aan de nieuwe omgeving.

Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat er onvoldoende spoedeisend belang was voor de verhuizing van de moeder. Het hof oordeelde dat de moeder, door de tenuitvoerlegging van de beschikking te verlangen, voornamelijk haar eigen belangen diende en de belangen van de vader en het kind veronachtzaamde. Daarom heeft het hof besloten de werking van de beschikking van de kinderrechter te schorsen, zodat de bestaande zorgverdeling behouden blijft totdat er een definitieve uitspraak in de hoofdzaak is gedaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.172.794/02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 391391)
beschikking van de familiekamer van 1 september 2015 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers te Eindhoven,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.G.J. Booij te De Meern, gemeente Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, verder te noemen: de kinderrechter, van 23 juni 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, tevens houdende verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking, met producties 5 tot en met 11, ingekomen op 6 juli 2015;
- het verweerschrift in het incident tot schorsing, ingekomen op 5 augustus 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 augustus 2015 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. S. van de Grift, kantoorgenoot van mr. Van der Vegt-Boshouwers. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. I. van den Heuvel, kantoorgenoot van mr. Booij. Hoewel behoorlijk opgeroepen is namens de Raad voor de Kinderbescherming niemand verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [kind], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats]. De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over [kind].
3.2
Bij de bestreden beschikking van 23 juni 2015 heeft de kinderrechter, voor zover hier van belang, de moeder vervangende toestemming verleend om met [kind] naar Etten-Leur te verhuizen en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Aan de orde is het verzoek van de vader schorsing te bevelen van de werking van voormelde bestreden beschikking.
4.2
De vraag waar het in dit incident om gaat is of er voldoende grond bestaat voor schorsing van de werking van de bestreden beschikking op de voet van artikel 360 lid 2, tweede volzin, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Bij de beantwoording van deze vraag stelt het hof, onder verwijzing naar de uitspraken van de Hoge Raad van 30 mei 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC5012) en 20 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:688), voorop dat bij de beoordeling van dit verzoek het volgende geldt:
(i) de verzoeker in het incident moet belang hebben bij de door hem verzochte schorsing van de werking van de bestreden beschikking;
(ii) de belangen van partijen moeten worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de verzoeker in het incident bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van zijn wederpartij bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van de beschikking;
(iii) bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing;
(iv) indien de rechtbank in eerste aanleg een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de incidenteel verzoeker die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn verzoek ten grondslag moeten leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken;
(v) indien de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op het verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad, geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en moet worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermelde.
4.3
De rechtbank heeft de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet gemotiveerd, zodat het hof zal beslissen met inachtneming van het hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermelde.
4.4
Partijen twisten over de vraag of de moeder met [kind] mag verhuizen naar [woonplaats]. In de hoofdzaak zullen de standpunten van partijen opnieuw worden beoordeeld. De vraag die nu aan het hof voorligt is of de moeder een rechtens te respecteren belang heeft bij een onmiddellijke tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking.
4.5
De moeder stelt dat zij met ingang van 18 juli 2015 naar [woonplaats] is verhuisd, omdat zij van het begin af aan duidelijk heeft gemaakt dat zij de (toestemming voor de) verhuizing met [kind] naar [woonplaats] wilde realiseren vóórdat [kind] leerplichtig zou worden. Er bestond en bestaat dus een spoedeisend belang bij de verhuizing naar [woonplaats], want een verhuizing in de zomervakantie stelt [kind] in staat om nog verder te wennen aan zijn nieuwe omgeving en zo kan hij het schooljaar 2015-2016 tegelijk met alle andere leerlingen beginnen, aldus de moeder.
4.6
De vader voert aan dat zijn belang bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist onder meer is gelegen in het feit dat nu sprake is van een co-ouderschap, waarbij [kind] de ene week 4 nachten en de andere week 3 nachten bij hem verblijft en dat bij onmiddellijke tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking door de moeder een einde komt aan de huidige verdeling van de zorgtaken. De tenuitvoerlegging van de beschikking brengt tevens onvermijdelijk mee dat het verblijf van [kind] bij de moeder in [woonplaats] en zijn start op een school daar een vaststaand feit wordt waarmee in de hoofdzaak bij de uiteindelijke afweging van alle betrokken belangen, waaronder het belang van [kind], rekening dient te worden gehouden. Daarmee wordt zijn (proces)positie op onaanvaardbare wijze beïnvloed, aldus de vader.
4.7
Na afweging van de belangen van partijen en van [kind] is het hof van oordeel dat de werking van de bestreden beschikking geschorst dient te worden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
4.8
Niet gebleken is dat sprake is van een spoedeisend belang bij de verhuizing van de moeder en [kind] naar [woonplaats]. [kind] is, anders dan de moeder betoogt, nog niet leerplichtig zodat zijn start op school, in afwachting van de uitspraak in hoger beroep, ook nog enige tijd kan worden uitgesteld. Dat het belang van [kind] zich tegen enig uitstel verzet, is onvoldoende gebleken. Voorts stelt het hof vast dat de moeder een baan had in [plaats]. Bovendien woonde de moeder samen met [kind] in de voormalige echtelijke woning in [plaats], waar zij voorlopig kon blijven wonen en waar zij, zoals onweersproken gesteld door de vader, ook nu nog voorlopig kan wonen.
De vader en [kind] hebben sedert het uiteengaan van partijen wekelijks uitgebreide omgang met elkaar. Naar de moeder ter zitting heeft erkend, is sprake van een fifty-fifty verdeling van de zorgtaken. Onmiddellijke tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking brengt hierin een abrupte verandering, terwijl de uitkomst van het hoger beroep nog onzeker is. Voorts brengt de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking onvermijdelijk mee dat het verblijf van [kind] en de moeder vanaf dat moment in [woonplaats] een vaststaand feit wordt, waarmee in de hoofdzaak bij de uiteindelijke afweging van alle betrokken belangen, waaronder het belang van [kind], rekening dient te worden gehouden. Naar het oordeel van het hof bestaat daarmee de kans dat de positie van de vader in de procedure in de hoofdzaak op onaanvaardbare wijze wordt beïnvloed. Vóór haar daadwerkelijke verhuizing wist de moeder dat de vader in hoger beroep is gegaan van de bestreden beschikking en dat hij daarbij schorsing van de werking van die beschikking heeft verzocht. Dat door de schorsing de moeder voor in elk geval de duur van het hoger beroep met [kind] moet terugverhuizen naar [plaats], is derhalve een risico dat zij welbewust heeft genomen. Dat zij hangende de procedure in hoger beroep haar baan in [plaats] heeft opgezegd, is evenzeer een risico dat zij welbewust heeft genomen.
Met (het voortzetten van) de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking handelt de moeder, gelet op de geschetste en uit de stukken blijkende omstandigheden van het geval, naar het oordeel van het hof uitsluitend in haar eigen belang, en gaat zij voorbij aan de - zwaarder wegende - belangen van de vader en [kind] die meebrengen dat de bestaande toestand behouden blijft totdat op het hoger beroep is beslist. De belangen van alle betrokkenen tegen elkaar afwegend, is het hof van oordeel dat de moeder geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de gebruikmaking van haar bevoegdheid om, in afwachting van de beslissing in hoger beroep, tot tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking over te gaan. Daarom acht het hof schorsing van de werking van de bestreden beschikking geboden.

5.De beslissing

Het hof, beslissende op het verzoek van de vader tot schorsing:
schorst de werking van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 23 juni 2015.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, P.M.M. Mostermans en
T.M. Blankestijn, en is op 1 september 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.