In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een informatiebeschikking die door de Inspecteur van de Belastingdienst was genomen tegen een exploitant van een horecagelegenheid. De belanghebbende, een eenmanszaak die een Chinees-Indisch restaurant exploiteerde, had bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking die was ingesteld in verband met navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en naheffingsaanslagen omzetbelasting over de jaren 2007 tot en met 2011. De Inspecteur had geconstateerd dat de administratie van de belanghebbende niet voldeed aan de wettelijke eisen, wat leidde tot de conclusie dat de omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd was. De rechtbank Gelderland had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 14 juli 2015 werd de gemachtigde van de belanghebbende gehoord, evenals de vertegenwoordiger van de Inspecteur. De belanghebbende voerde aan dat de tekortkomingen in de administratie niet zodanig waren dat deze de omkering van de bewijslast rechtvaardigden. Het Hof oordeelde echter dat de gebreken in de administratie, zoals het ontbreken van bestelbonnen, een gebrekkige kasadministratie en het niet bijhouden van een urenadministratie, van zodanig gewicht waren dat de omkering van de bewijslast gerechtvaardigd was. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De belanghebbende werd in het ongelijk gesteld en er werd geen nieuwe termijn voor het voldoen aan de administratieverplichtingen vastgesteld, aangezien de schending niet meer ongedaan kon worden gemaakt.