In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de waarde van een onroerende zaak, een bungalow, door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 598.000 voor het kalenderjaar 2013, met als waardepeildatum 1 januari 2012. De belanghebbende, eigenaar van de bungalow, betwistte deze waarde en stelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de staat van onderhoud, de bereikbaarheid, de verpaupering van de wijk en de overlast van een nabijgelegen jongerenontmoetingsplek. De belanghebbende stelde een lagere waarde van € 480.000 voor, onderbouwd door een taxatierapport van de Belastingdienst. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde met een taxatierapport dat de waarde op € 598.000 had getaxeerd.
Tijdens de zitting op 7 januari 2015 werd de zaak behandeld. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog was vastgesteld. Het Hof nam daarbij in overweging dat de vergelijkingsobjecten, die door de heffingsambtenaar waren gebruikt, goed vergelijkbaar waren met de onroerende zaak van belanghebbende. De belanghebbende had onvoldoende bewijs geleverd dat de waarde te hoog was vastgesteld, en het Hof wees de argumenten van de belanghebbende af. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd.