ECLI:NL:GHARL:2015:5926
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens gepleegde strafbare feiten
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant had tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling verschillende vermogens- en geweldsdelicten gepleegd, waaronder winkeldiefstallen, een inbraak, vernieling, bedreiging en vrijheidsberoving. Deze gedragingen waren in strijd met de wettelijke schuldsaneringsregeling en vormden voldoende grond voor de rechtbank om de regeling tussentijds te beëindigen. De rechtbank oordeelde dat de appellant door zijn strafbare feiten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling had belemmerd en dat hij zijn inlichtingenplicht had geschonden door de bewindvoerder niet te informeren over zijn gepleegde strafbare feiten.
De appellant ging in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling was uitgesproken. Hij verzocht het hof om het vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling voort te zetten, met een verlenging van de termijn vanwege zijn voorarrest. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 augustus 2015 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij zich bewust was van zijn tekortkomingen en gemotiveerd was om zijn gedrag te verbeteren. De bewindvoerder steunde de beslissing van de rechtbank, maar gaf aan niet afwijzend te staan tegenover een voortzetting van de regeling.
Het hof heeft de argumenten van de appellant en de bewindvoerder in overweging genomen, maar kwam tot de conclusie dat de gepleegde strafbare feiten en het strafrechtelijke verleden van de appellant onvoldoende vertrouwen gaven in een bestendige gedragsverandering. Het hof oordeelde dat de ernst van de gedragingen en de schending van de inlichtingenplicht niet konden worden genegeerd. Daarom werd het verzoek van de appellant om de schuldsaneringsregeling voort te zetten afgewezen en werd het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.