ECLI:NL:GHARL:2015:5926

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 augustus 2015
Publicatiedatum
10 augustus 2015
Zaaknummer
200.171.761
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens gepleegde strafbare feiten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant had tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling verschillende vermogens- en geweldsdelicten gepleegd, waaronder winkeldiefstallen, een inbraak, vernieling, bedreiging en vrijheidsberoving. Deze gedragingen waren in strijd met de wettelijke schuldsaneringsregeling en vormden voldoende grond voor de rechtbank om de regeling tussentijds te beëindigen. De rechtbank oordeelde dat de appellant door zijn strafbare feiten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling had belemmerd en dat hij zijn inlichtingenplicht had geschonden door de bewindvoerder niet te informeren over zijn gepleegde strafbare feiten.

De appellant ging in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling was uitgesproken. Hij verzocht het hof om het vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling voort te zetten, met een verlenging van de termijn vanwege zijn voorarrest. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 augustus 2015 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij zich bewust was van zijn tekortkomingen en gemotiveerd was om zijn gedrag te verbeteren. De bewindvoerder steunde de beslissing van de rechtbank, maar gaf aan niet afwijzend te staan tegenover een voortzetting van de regeling.

Het hof heeft de argumenten van de appellant en de bewindvoerder in overweging genomen, maar kwam tot de conclusie dat de gepleegde strafbare feiten en het strafrechtelijke verleden van de appellant onvoldoende vertrouwen gaven in een bestendige gedragsverandering. Het hof oordeelde dat de ernst van de gedragingen en de schending van de inlichtingenplicht niet konden worden genegeerd. Daarom werd het verzoek van de appellant om de schuldsaneringsregeling voort te zetten afgewezen en werd het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer 200.171.761
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: C/16/13/276 R)
arrest van de tweede kamer van 10 augustus 2015
inzake
[appellant],
wonende te [plaatsnaam],
appellant,
advocaat: mr. M.J. Lamers.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 maart 2013 is ten aanzien van appellant (hierna te noemen: [appellant]) de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 15 juni 2015 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] op voordracht van de rechter-commissaris tussentijds beëindigd.
1.3
Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 19 juni 2015 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 15 juni 2015 en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en te bepalen dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van hem wordt voortgezet en de termijn van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal worden verlengd met de periode waarin [appellant] in voorarrest heeft gezeten.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, van de brief met bijlagen van 27 juli 2015 van de advocaat van [appellant], alsmede van de brief met bijlagen van 27 juli 2015 van de bewindvoerder A.M.J.G. van der Westen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2015, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn advocaat, die ter zitting nog een reclasseringsadvies van 15 juli 2015 en een brief van de gemeente Utrecht van 17 juli 2017 met als bijlagen een tweetal uitkeringsspecificaties heeft overgelegd. De bewindvoerder is eveneens verschenen.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
De rechtbank heeft de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds beëindigd omdat [appellant] door zijn handelen de uitvoering van de schuldsaneringsregeling zodanig heeft belemmerd dat dit een verdere voortzetting niet rechtvaardigt. De rechtbank baseert haar oordeel - kort samengevat - op de overweging dat [appellant] door het plegen van strafbare feiten zes weken niet bereikbaar is geweest voor de bewindvoerder en dat zijn uitkering is stopgezet. Bovendien heeft [appellant] zijn inlichtingenplicht geschonden door de bewindvoerder niet in te lichten over de door hem tijdens de regeling gepleegde strafbare feiten en uitgevoerde taakstraffen. Ook is de rechtbank van oordeel dat [appellant] heeft getracht zijn schuldeisers te benadelen, nu hij zaken heeft gestolen en geprobeerd heeft te stelen, die hij buiten de boedel wilde houden. Ook is niet uitgesloten dat [appellant] een hogere straf opgelegd zal krijgen en alsnog een gevangenisstraf moet uitzitten. Gelet op het aantal strafbare feiten dat [appellant] tijdens de regeling in korte tijd en nog heel recent heeft gepleegd en de ernst daarvan, ziet de rechtbank niet in dat sprake is van een gedragsverandering aan de zijde van [appellant]. De rechtbank heeft er verder onvoldoende vertrouwen in dat een bestendige gedragsverandering te verwachten is, mede gelet op de inhoud van het strafblad en het feit dat [appellant] de ernst van de gepleegde strafbare feiten onvoldoende lijkt te onderkennen.
3.2
[appellant] kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen. Hij erkent weliswaar dat hij heeft gehandeld op een wijze die zich niet verdraagt met het karakter, de uitgangspunten en de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling en dat deze tekortkomingen van een zodanige ernst zijn dat deze in beginsel kunnen leiden tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling, maar stelt zich op het standpunt dat er aanleiding bestaat voor een uitzondering hierop. Daartoe stelt [appellant] dat de aanzienlijke periode die hij reeds in de schuldsaneringsregeling heeft doorgebracht, heeft geleid tot een oplopende spanning als gevolg van het permanent moeten leven rond het bestaansminimum, zonder dat hij hierover met een begeleider kon spreken. Door zijn contacten met en de ondersteuning van de Reclassering en het ondergaan van de voorlopige hechtenis is hij tot het besef gekomen dat hij niet op de goede weg zat, waardoor hij zeer gemotiveerd is om niet opnieuw een misstap te begaan. Hierbij speelt een rol dat het einde van de schuldsaneringsregeling in zicht komt. [appellant] wijst er in dit verband op dat hij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling verder goed is nagekomen en dat de hechtenis en de veroordelingen niet hebben geleid tot benadeling van de schuldeisers. De boedelafdracht is immers steeds afgedragen en tijdens de detentie zijn er geen nieuwe schulden ontstaan.
3.3
De bewindvoerder heeft in haar brief van 27 juli 2015 het standpunt ingenomen dat de rechtbank de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] op de juiste gronden tussentijds heeft beëindigd en dat hetgeen door [appellant] in hoger beroep is aangevoerd haar geen aanleiding geeft om haar eerder ingenomen standpunt te herzien, maar ter zitting uiteengezet dat zij niet afwijzend staat tegen een voortzetting van de regeling. De bewindvoerder wijst er op dat van een boedelachterstand geen sprake (meer) is en dat de schuldeisers door het verweten onaangepaste gedrag van [appellant] niet benadeeld zijn.
3.4
[appellant] is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, terwijl hij in het verleden frequent met politie en justitie in aanraking is geweest in verband met door hem gepleegde misdrijven. Mede gelet op de aard van de schuldsaneringsregeling, de daaruit voortvloeiende verplichtingen voor de schuldenaar en de van de schuldenaar te verwachten inspanningen om de uitvoering van de schuldsaneringsregeling niet te belemmeren of te frustreren, mocht van [appellant] worden verwacht dat hij zich tijdens de duur van de schuldsaneringsregeling van het plegen van misdrijven zou onthouden. Niettemin heeft [appellant] tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling diverse vermogens- en geweldsdelicten (diverse winkeldiefstallen, een inbraak en poging daartoe, vernieling, bedreiging en vrijheidsberoving) gepleegd. Daarmee heeft hij schade toegebracht aan derden en zich willens en wetens blootgesteld aan het risico dat hij daarvoor zou worden gestraft (hetgeen zich ook heeft gerealiseerd) of nog wordt gestraft. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat deze gedragingen van [appellant] op een zodanige wijze in strijd zijn met de strekking van de wettelijke schuldsaneringsregeling dat deze reeds voldoende grond opleveren voor een tussentijdse beëindiging van de regeling. Het verweer van [appellant] dat de schuldeisers door het plegen van de strafbare feiten niet zijn benadeeld, dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieverplichting niet heeft geschonden en dat er tijdens de detentie geen nieuwe schulden zijn ontstaan, doet aan de ernst en verwijtbaarheid van voormelde gedragingen (en de daarmee aan derden toegebrachte schade) niet af. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [appellant] is vrijgesteld van de sollicitatieplicht, dat zijn familie tot nu toe het ontstaan van nieuwe schulden heeft voorkomen door tijdens de detentie de vaste lasten voor hem te voldoen en dat gesteld noch gebleken is dat hij de door hem toegebrachte schade heeft vergoed. Daar komt bij dat [appellant] zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door de bewindvoerder niet in te lichten over de door hem tijdens de regeling gepleegde strafbare feiten en uitgevoerde taakstraffen. Het hof gaat niet mee met het verzoek van [appellant] om de regeling, eventueel met verlenging van de looptijd, toch voort te zetten. Gelet op het aantal strafbare feiten dat [appellant] tijdens de regeling in korte tijd en nog heel recent heeft gepleegd, de ernst daarvan en mede in aanmerking genomen het strafrechtelijke verleden van [appellant] zoals dat blijkt uit het overgelegde uittreksel van de Justitiële Documentatie, heeft het hof er evenals de rechtbank onvoldoende vertrouwen in dat thans sprake is van een bestendige gedragsverandering bij [appellant]. Dat hij onder toezicht staat van de Reclassering (inmiddels zonder enkelband en met eenmaal per week een contactmoment) acht het hof in het kader van de schuldsanering geen voldoende waarborg.
3.5
De in hoger beroep aangevoerde gronden treffen dan ook geen doel. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] zou moeten voortduren, is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 15 juni 2015.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J.P. Lock, A.W. Steeg en R.C. Moed en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2015.