In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de coöperatie Coöperatieve Rabobank Utrecht en omstreken U.A. De zaak betreft een beroep op vernietiging van borgstellingen door de echtgenote van een aandeelhouder/bestuurder van een vennootschap. De borgstellingen waren verleend voor verplichtingen van de vennootschap aan de Rabobank in het kader van een eenmalige overnameactiviteit, en niet voor de normale bedrijfsuitoefening van de vennootschap. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de borgstellingen nietig waren door vernietiging, en Rabobank had hiertegen grieven ingediend.
Het hof heeft vastgesteld dat de borgstellingen zijn aangegaan voor de financiering van de overname van E&C Constructiewerken B.V. door de vennootschap, en dat deze rechtshandelingen niet behoren tot de normale bedrijfsuitoefening van de vennootschap. De wetgever heeft in artikel 1:88 BW een uitzondering gemaakt voor rechtshandelingen die ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening worden verricht, maar het hof oordeelt dat deze uitzondering niet van toepassing is in dit geval. De borgstellingen hadden een bijzondere achtergrond en waren niet verbonden met de gangbare activiteiten van de vennootschap.
Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt Rabobank in de kosten van het hoger beroep. De kosten voor de procedure worden vastgesteld op € 311,- voor griffierecht en € 3.263,- voor salaris advocaat. Het hof wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.