In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Proximedia Nederland B.V. tegen [geïntimeerde 1] V.O.F. en de erfgenamen van de op 3 augustus 2010 overleden vennoot [A]. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het hoger beroep, waarbij de vraag aan de orde is of Proximedia de minderjarige erfgenamen correct heeft gedagvaard. Het hof oordeelt dat Proximedia niet-ontvankelijk is in het hoger beroep tegen de minderjarige erfgenamen, omdat zij niet de wettelijke vertegenwoordiger hebben gedagvaard. Het hof behandelt vervolgens de grieven van Proximedia tegen het eindvonnis van de kantonrechter van 23 mei 2012, waarin werd geoordeeld dat een beding in de overeenkomst onredelijk bezwarend was. Het hof komt tot de conclusie dat de grieven van Proximedia gedeeltelijk slagen, en vernietigt het eindvonnis. Proximedia wordt in het gelijk gesteld voor wat betreft de vordering tot betaling van een verbrekingsvergoeding van € 4.047,19, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van de procedure worden toegewezen aan Proximedia, terwijl de vorderingen in reconventie worden afgewezen. Het hof verklaart het arrest uitvoerbaar bij voorraad.