ECLI:NL:GHARL:2015:5701

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juli 2015
Publicatiedatum
28 juli 2015
Zaaknummer
200.148.730-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over reken- en verantwoordingsplicht bij onderhandelingen over pluimveerechten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellante] tegen [geïntimeerde] over de reken- en verantwoordingsplicht zoals bedoeld in artikel 7:403 van het Burgerlijk Wetboek. De zaak is ontstaan uit een geschil over de verkoop van pluimveerechten, waarbij [appellante] informatie wenst te ontvangen over de onderhandelingen die [geïntimeerde] heeft gevoerd met derden. In eerste aanleg heeft de rechtbank Overijssel op 7 april 2014 de vorderingen van [appellante] afgewezen, waarna [appellante] in hoger beroep is gegaan.

De procedure in hoger beroep begon met de dagvaarding op 30 april 2014, gevolgd door de memorie van grieven en de memorie van antwoord. Het hof heeft de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft op 28 juli 2015 arrest gewezen. Het hof oordeelt dat de vorderingen van [appellante] niet kunnen worden toegewezen, omdat [geïntimeerde] niet verplicht is om de gevraagde informatie te verstrekken. Het hof stelt vast dat de informatieplicht van [geïntimeerde] niet zo ver gaat dat zij details moet geven over de onderhandelingen met derden, vooral omdat er geen overeenkomst tot stand is gekomen.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep. De kosten worden vastgesteld op € 704,- voor griffierecht en € 894,- voor salaris advocaat, te vermeerderen met wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na de uitspraak wordt betaald. Dit arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.148.730/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/153165/KG ZA 14-100)
arrest van de eerste kamer van 28 juli 2015
in de zaak van
[appellante] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. G.R.A.G. Goorts, kantoorhoudend te Deurne,
tegen
[geïntimeerde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. A.M. Rottier, kantoorhoudend te 's-Hertogenbosch.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 7 april 2014 van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 30 april 2014,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord (met producties).
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellante] luidt:
"
Dat het uw gerechtshof moge behagen te vernietigen het in kort geding van de
Voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel locatie Zwolle onder rolnummer
C/08/153165/KG ZA 14-100 gewezen op 7 april 2014 tussen appellante als eiseres en
geïntimeerde als gedaagde, en opnieuw recht doende bij arrest, voor zover mogelijk
uitvoerbaar bij voorraad:
I. Geïntimeerde te gebieden om binnen drie dagen na de betekening van dit vonnis een aangetekende brief te zenden aan de raadsman van appellante met daarin de antwoorden op de door appellante opgestelde vragen althans op de vragen zoals uw gerechtshof in goede justitie heeft bepaald:
Pluimveerechten
1. Graag ontvang ik de adresgegevens van de door u genoemde [X] ?
2. Wanneer heeft u contact gehad met de door u genoemde [X] ?
Graag verzoek ik u een zo gedetailleerd mogelijke opgave te verstrekken van
alle contacten die er hebben plaatsgevonden.
3. Aan welk bedrijf is [X] verbonden?
4. Wat is er precies besproken tussen u en de heer [X] ?
5. Heeft u hetgeen u besproken heeft met de heer van [X] schriftelijk
vastgelegd? Zo ja, dan ontvang ik graag afschriften van de brieven/mails.
6. Wat is de naam, het adres en de woonplaats van de pluimveehouder
waarover u maandag sprak?
7. Heeft u rechtstreeks contact onderhouden met de hiervoor bedoelde
pluimveehouder?
8. Graag verzoek ik u een zo gedetailleerd mogelijke chronologische opgave te
verstrekken van alle contacten die er hebben plaatsgevonden.
9. Heeft u hetgeen u besproken heeft met de pluimveehouder schriftelijk
vastgelegd? Zo ja, dan ontvang ik graag afschriften van de brieven/mails.
10. U heeft op 13 mei 2013 ter zitting verklaard over de rol van enige bank?
Welke bank was dit?
11. U heeft verklaard, dat de overeenkomsten zouden zijn opgesteld ter
verkrijging van een financiering. Met wie precies is dit besproken?
Varkensrechten
12. Heeft u een overeenkomst gesloten met [Y] , [B.V. Y 1] en [B.V. Y 2] ?
13. Welk bedrag is door [Y] , [B.V. Y 1] en [B.V. Y 2] betaald voor 1.342,6 varkensrechten?
14. Kunt u het bankafschrift waaruit de betaling blijkt overleggen?
15. Heeft u een overeenkomst gesloten met [VOF Z] ?
16. Zijn er 419,2 varkensrechten overgedragen aan [VOF Z] ?
17. Welk bedrag is door [VOF Z] betaald voor de varkensrechten?
18. Kunt u het bankafschrift waaruit de betaling door [VOF Z] blijkt overleggen?
19. Heeft u uzelf loon toegeëigend bij de bemiddeling voor de varkensrechten?
II. Geïntimeerde te veroordelen in de kosten van deze procedure in beide instanties, inclusief de gevorderde nakosten, met uitdrukkelijke bepaling dat geïntimeerde de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zal zijn als zij de proceskosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het ten dezen te wijzen arrest heeft betaald.
III. Geïntimeerde te veroordelen tot restitutie van de proceskosten uit eerste aanleg te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling van de proceskosten door appellant tot aan de dag der algehele voldoening".

3.De vaststaande feiten

3.1
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 van het vonnis van 7 april 2014 is niet van bezwaren gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Deze feiten luiden:
3.1.1
[appellante] en [geïntimeerde] hebben in 2011 afspraken gemaakt over de verkoop van pluimveerechten. Deze afspraken zijn schriftelijk vastgelegd in overeenkomsten van 24/26 mei 2011 en 24/26 september 2011.
3.1.2
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 4 september 2013 in de zaak met kenmerk C/07/196226/HZ ZA 12-85 is de rechtsverhouding tussen [appellante] en [geïntimeerde] gekwalificeerd als een verhouding waarbij [geïntimeerde] ten opzichte van [appellante] verplicht is om een koper voor de pluimveerechten aan te zoeken en zich ervoor in te spannen dat de pluimveerechten voor de afgesproken prijs (van € 9,25 per eenheid) aan die koper zullen worden overgedragen.
3.1.3
In een als productie 6 bij de inleidende dagvaarding overgelegde fax bericht de heer [bestuurder] (bestuurder van [geïntimeerde] ) [appellante] onder meer het volgende.

Zoals al eerder gememoreerd zijn de pluimveerechten doorverkocht aan een derde partij door [geïntimeerde] Na gesprekken met verschillende adviseurs van de bewuste pluimveehouder heeft dit tot op heden nog niet geleid tot een betaling van de overeengekomen koopprijs. Sterker nog, zijn bankrelatie heeft inmiddels te kennen gegeven de relatie te willen beëindigen waardoor de levering en de betaling van de koopprijs geen doorgang kan vinden. Het nemen van gerechtelijke stappen in deze biedt geen soelaas daar er op korte termijn geen andere financier gevonden gaat worden en waarschijnlijk de huidige financiering richting bank niet geheel ingelost gaat worden. [...]."
3.1.4
Bij schrijven van 12 juni 2013 verzoekt [appellante] [geïntimeerde] in het kader van haar verplichting tot het afleggen van verantwoording verscheidene vragen te beantwoorden ten aanzien van de contacten die hebben plaatsgevonden met het oog op de verkoop van de pluimveerechten. In reactie hierop deelt [geïntimeerde] bij schrijven van 19 juni 2013 mee dat zij [appellante] voldoende geïnformeerd heeft.
3.1.5
Naast de hiervoor genoemde overeenkomsten met [appellante] heeft [geïntimeerde] met de maatschap [maatschap] een overeenkomst gesloten met betrekking tot de verkoop van varkensrechten van genoemde maatschap.

4.Het geschil

4.1
De inzet van het geschil is, dat [appellante] op grond van artikel 7:403 leden 1 en 2 BW (nader) geïnformeerd wenst te worden en van [geïntimeerde] rekening en verantwoording verlangt omtrent het verloop van de inspanningen waartoe zij op grond van de met [appellante] gesloten overeenkomsten gehouden was. De rechtbank heeft deze vorderingen om uiteenlopende redenen afgewezen. Wat de
varkensrechtenbetreft, is daartoe overwogen dat [appellante] geen partij was bij de overeenkomst waar zij zich op beroept. Dat oordeel is niet met een (deugdelijke) grief bestreden. Dat betekent dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd voor zover het op de varkensrechten betrekking heeft. Bij de beoordeling van de grieven zal het hof zich daarom beperken tot de
pluimveerechten.

5.De grieven I en II

5.1
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat uit het door [appellante] aangevoerde niet kan worden afgeleid dat sprake is van een situatie waarin een onmiddellijke voorziening is vereist. Tegen dat oordeel richt zich de eerste grief. Aangevoerd wordt dat het voor [appellante] van wezenlijk belang is om de informatie te verkrijgen waar zij in het petitum op doelt, omdat zij alleen dan in de gelegenheid zal zijn om te beoordelen of vorderingen kunnen worden ingesteld tegen de personen met wie [geïntimeerde] heeft onderhandeld. De pluimveerechten zijn immers blijkens een door [geïntimeerde] zelf verzonden fax van 21 februari 2012 aan een derde partij doorverkocht, terwijl uit die fax ook blijkt dat deze rechten door de koper niet konden worden afgenomen. [appellante] heeft een spoedeisend belang bij het bepalen van haar juridische positie ten opzichte van deze koper of kopers en hun adviseurs. Daarbij is volgens haar ook van belang dat mogelijk klacht- of verjaringstermijnen spelen. De tweede grief is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat in het kader van het kort geding niet valt te beoordelen
of– zo al een spoedeisend belang bij de vordering zou bestaan - [geïntimeerde] [appellante] voldoende op de hoogte heeft gehouden van haar werkzaamheden en zij gehouden was meer informatie te verstrekken. Bij de beoordeling van deze grieven staat het volgende voorop.
5.2
De vraag die ter beoordeling voorligt, is of de informatieplicht van [geïntimeerde] en (of) de verplichting van [geïntimeerde] om aan [appellante] rekening en verantwoording af te leggen hier meebrengt dat zij de in het petitum gestelde vragen dient te beantwoorden. Die vragen zien op details met betrekking tot de partij voor wie [X] is opgetreden en het overleg dat [geïntimeerde] met of namens een pluimveehouder heeft gevoerd. Het hof overweegt daartoe het volgende.
5.3
De in artikel 7:403 lid 2 BW geformuleerde rekenplicht biedt voor de vordering van [appellante] geen basis. Vast staat immers dat [geïntimeerde] bij de uitvoering van de opdracht niet ten laste van [appellante] als opdrachtgever gelden heeft uitgegeven of ten behoeve van die partij gelden heeft ontvangen.
5.4
Daarmee resteert de vraag of de gevraagde informatie door [geïntimeerde] moet worden verschaft teneinde [appellante] op de hoogte te houden van haar werkzaamheden (artikel 7:403 lid 1 BW) dan wel ten einde verantwoording te doen van de wijze waarop zij zich van haar verplichting heeft gekweten (lid 2).
5.5
Het hof constateert dat de in het petitum gestelde vragen alleen dienen tot het verkrijgen van feitelijke informatie, en niet zijn gericht op enige verantwoordingsplicht als hiervoor bedoeld. De vordering kan om die reden evenmin worden gebaseerd op de in artikel 7:403 lid 2 BW beschreven verantwoordingsplicht. Voorts geldt (ook ten aanzien van de verantwoordingsplicht) het volgende.
5.6
De informatie- en verantwoordingsplicht tezamen komen erop neer dat [geïntimeerde] feitelijke informatie dient te geven over de inspanningen die zij heeft verricht en dat zij die inspanningen dient te verantwoorden. De inhoud van deze samenhangende verplichtingen is afhankelijk van de aard van de opdracht en de verhouding tussen partijen, en wordt begrensd door hetgeen tegen die achtergrond in redelijkheid van [geïntimeerde] kan worden verlangd. Daaromtrent, en omtrent de verrichtingen van [geïntimeerde] wordt het volgende overwogen.
5.7
Hoewel [appellante] op diverse plaatsen in de processtukken afslagen in een andere richting maakt, staat tussen partijen (inmiddels) vast dat zij [geïntimeerde] heeft opgedragen om voor € 9,25 per eenheid een koper te zoeken voor haar pluimveerechten. Daartoe heeft zij onder meer een zogenoemd formulier ‘overdracht productierechten’ ingevuld en ondertekend. Zodra [geïntimeerde] een koper zou hebben gevonden, zou ook deze koper dit formulier invullen en ondertekenen. Vervolgens zou [geïntimeerde] – in dit geval - namens die koper een koopovereenkomst tekenen zodra de koopsom via een stichting aan haar zou zijn voldaan. Het getekende formulier zou vervolgens naar de Dienst Regelingen worden gezonden. Nadat de koper ook de legeskosten zou hebben voldaan, zou de overdracht door deze dienst worden geregistreerd. [geïntimeerde] zou hierna 14 dagen de tijd hebben om de koopprijs aan [appellante] door te betalen. De koper betaalt normaalgesproken de courtage aan [geïntimeerde] .
5.8
Op grond van deze afspraken hebben contacten plaatsgehad tussen [geïntimeerde] en een zekere [X] die, zo blijkt uit een door [appellante] onder punt 9 van de dagvaarding in eerste aanleg aangehaalde passage uit een proces-verbaal van een comparitie, op zijn beurt optrad namens een in deze procedure onbekend gebleven pluimveehouder. Niets is aannemelijk geworden omtrent enig ander contact van [geïntimeerde] met enige andere vertegenwoordiger van enig ander pluimveebedrijf.
5.9
[geïntimeerde] heeft onbestreden aangevoerd dat (in ieder geval) de overeenkomst van september 2011 op verzoek van de pluimveehouder is opgesteld in verband met het bewerkstelligen van financiering van een nieuwe stal, dat die financiering niet mogelijk is gebleken en dat [geïntimeerde] (of de koper) daarom onder de overeenkomsten van mei en september 2011 nooit een handtekening heeft gezet.
5.1
In het algemeen kan niet worden gezegd dat een opdrachtnemer gehouden is de naam van de derde partij te noemen met wie is onderhandeld, zonder dat met die partij een overeenkomst tot stand is gekomen. In een dergelijk geval is er ook geen aanleiding om de opdrachtnemer ertoe te verplichten meer informatie te verschaffen dan [geïntimeerde] in dit geval heeft gedaan. [appellante] heeft in aanvulling daarop niets aangevoerd dat tot een verdergaande verplichting kan leiden. Zij heeft, in tegendeel, opgemerkt dat tussen partijen nooit iets is afgesproken over de omvang van de informatie- en verantwoordingsplicht van [geïntimeerde] (Memorie van Grieven onder 51). Bovendien wenst zij geen privacygevoelige informatie te ontvangen (Memorie van Grieven onder 45). Dat betekent dat zij geen rechtens te respecteren belang, laat staan een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening.
5.11
Voor zover [appellante] zich er in het bijzonder op beroept dat haar onduidelijk is gebleven of [geïntimeerde] zichzelf enig loon heeft toebedeeld, wordt overwogen dat ook het (spoedeisende) belang van [appellante] bij informatieverschaffing daarover zonder nadere onderbouwing – die niet is gegeven – niet valt in te zien. Daar komt bij dat de transactie met betrekking tot de pluimveerechten niet is doorgegeven, zodat er om die reden al geen sprake kan zijn van toebedelen van loon.

6.Grief III

6.1
De laatste grief heeft uitsluitend betrekking op de proceskostenveroordeling en heeft naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis. Om die reden behoeft zij geen bespreking.

7.Slotsom

7.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter moet worden bekrachtigd. Het hof zal [appellante] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten
0,00
- griffierecht
704,00
totaal verschotten
704,00
en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief: II
1 punt x € 894,-
894,-,
te vermeerderen met wettelijke rente als na te melden

8.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle van 7 april 2014;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 704,- voor verschotten;
te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en -voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. B.J.H. Hofstee en mr. R.E. Weening, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 28 juli 2015.