5.2Het hof heeft bij beschikking van 20 september 2011 het volgende overwogen.
"8. Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat er geen sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden in die zin dat de beschikking van 14 september 2005, waarbij - op basis van de afspraken die zijn neergelegd in het door partijen op 6 september 2005 ondertekende echtscheidingsconvenant - is bepaald dat de man gehouden is een bedrag van € 430,-- per kind per maand aan kinderalimentatie te betalen, ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
9. Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat de door de man overgelegde jaarstukken ter onderbouwing van zijn stelling, dat de inkomsten uit zijn bedrijf sterk zijn verminderd als gevolg van de economische crisis in de huizenmarkt, en die daardoor een negatief bedrijfsresultaat laten zien, niet maatgevend zijn, omdat behaalde resultaten sterk kunnen fluctueren, hetgeen inherent is aan het voeren van een onderneming en behoort tot het risico van de ondernemer.
Uit de door de man overgelegde jaarstukken 2010 blijkt namelijk dat een netto
winst is behaald van € 12.487,--, terwijl in 2009 nog sprake was van een
negatief bedrijfsresultaat.
10. Daar komt bij dat de man zijn stelling, dat hij door de verminderde inkomsten uit zijn bedrijf onvoldoende draagkracht heeft om de vastgestelde kinderbijdrage te blijven betalen, onvoldoende nader met stukken heeft onderbouwd, nu hij heeft nagelaten de beschikbare belastingaanslagen over de jaren 2008 tot en met 2010 over te leggen. De man heeft door het enkel overleggen van belastingaangiftes onvoldoende duidelijkheid verschaft over zijn financiële situatie. De man heeft voorts nagelaten de definitieve jaarstukken over het jaar 2010 over te leggen.
11. De man heeft ter zitting van het hof nog een bewijsaanbod gedaan, inhoudende dat zijn accountant (telefonisch) zou kunnen bevestigen dat de belastingaanslagen 2008 tot en met 2010 conform de gedane aangiftes zijn. Gelet op de stand waarin het geding zich bevindt, oordeelt het hof het door de man gedane bewijsaanbod tardief en zal het worden gepasseerd. Tot dit oordeel draagt bij dat de man ingevolge artikel 2.1.1 van het toepasselijke procesreglement de belastingaangifte(n) al in een eerder stadium in het geding had dienen te brengen.
12. Wat er verder ook zij van de door de man aangevoerde daling van de resultaten uit zijn bedrijf, naar 's hofs oordeel kan niet gezegd worden dat een en ander een negatief effect heeft op de draagkracht van de man. Immers, uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de man op 28 juli 2011 zijn nertsenfarm heeft verkocht voor een bedrag van (in totaal) ruim € 300.000,-- en dat hij met een deel van de opbrengst van die verkoop het pand aan de [a-straat] 9 (naast zijn eigen woning) heeft gekocht voor een bedrag van € 280.000,--. De man heeft ter zitting van het hof aangegeven dat hij, na de door hem aangekochte woning te hebben opgeknapt, verwacht de woning te kunnen doorverkopen met een winst van € 5.000,-- a € 10.000,-- en dat hij de woning tot het moment van verkoop wil gaan verhuren. Naar het oordeel van het hof dient de keuze van de man om de opbrengsten uit de verkoop van de nertsenfarm te investeren in onroerend goed met een onzekere prognose niet ten koste te gaan van zijn onderhoudsverplichting jegens [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het hof zal er derhalve van uitgaan dat de man het bedrag van € 300.000,--, althans in elk geval een redelijk rendement daarvan, tot zijn beschikking heeft ter voldoening van de vastgestelde alimentatieverplichting.
13. Ten aanzien van de stelling van de man, dat hij het in het echtscheidingsconvenant genoemde bedrag van € 430,-- dat hij aan kinderalimentatie zou moeten betalen op basis van zijn inkomsten (in 2005) helemaal niet kon betalen en dat voornoemd bedrag derhalve veel te hoog was, merkt het hof het volgende op.
Voor zover de man heeft willen stellen dat de in het echtscheidingsconvent genoemde alimentatieafspraken zijn aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, passeert het hof deze stelling, nu op grond van de beschikbare stukken en hetgeen partijen hierop ter aanvulling hebben aangevoerd niet kan worden afgeleid hoe de afspraken, zoals die zijn neergelegd in het echtscheidingsconvenant, tot stand zijn gekomen.
14. Het hof is, op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, van oordeel dat de man in staat moet worden geacht de bij beschikking van 14 september 2005 vastgestelde kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] van € 430,-- per kind per maand te kunnen blijven voldoen."