ECLI:NL:GHARL:2015:543

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
28 januari 2015
Zaaknummer
200.159.503
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [kind]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 28 oktober 2014 gegriefd. De kinderrechter had de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] verlengd tot 30 maart 2015. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat met ingang van de datum van deze beschikking een aanvang wordt gemaakt met de terugplaatsing van [kind] bij haar.

De stichting, verweerster in hoger beroep, heeft verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 januari 2015 is de moeder verschenen, bijgestaan door haar advocaat, mr. S.A.J.C. Koopman. De stichting was vertegenwoordigd door gezinsvoogden [A] en [B]. De Raad voor de Kinderbescherming, de vader en de pleegouders zijn niet verschenen, ondanks behoorlijke oproeping.

Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De moeder heeft ingestemd met de voorwaarden die door de stichting zijn gesteld voor een zorgvuldige en veilige terugplaatsing van [kind]. Het hof heeft geconcludeerd dat, gezien de positieve ontwikkelingen in de situatie van de moeder, het van belang is dat zo spoedig mogelijk met het terugplaatsingstraject wordt begonnen. Echter, gezien de verlenging van de uithuisplaatsing tot 30 maart 2015 en de verwachting dat het terugplaatsingstraject niet op die datum volledig zal zijn afgerond, heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.159.503
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 271069)
beschikking van de familiekamer van 27 januari 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.A.J.C. Koopman te Rosmalen,
en
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te [vestigingsplaats],
voorheen
Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland,gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de stichting.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de vader,
en
[pleegmoeder] en [pleegvader],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 29 september 2014 en 28 oktober 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 11 november 2014;
- het verweerschrift, ingekomen op 5 december 2014;
- een journaalbericht van mr. Koopman van 16 december 2014 met bijlage, ingekomen op
18 december 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 januari 2015 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de stichting zijn verschenen [A] (gezinsvoogd tot en met 6 januari 2015) en [B] (gezinsvoogd vanaf
7 januari 2015). De Raad voor de Kinderbescherming, de vader en de pleegouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.3
Ter mondelinge behandeling heeft mr. Koopman met instemming van de stichting de producties 6 en 7 overgelegd. Het hof slaat acht op deze producties.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de moeder en de vader is op [B] 2006 te [woonplaats] [kind] (verder te noemen: [kind]) geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind].
3.2
[kind] is voor het eerst onder toezicht gesteld bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 30 mei 2013 voor de duur van een jaar, welke termijn is verlengd bij beschikking van 22 mei 2014, tot 30 mei 2015.
3.3
De stichting heeft op 14 maart 2014 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 Wet op de jeugdzorg (WJZ).
3.4
Bij beschikking van 30 mei 2013 heeft de kinderrechter de stichting gemachtigd [kind] uit huis te plaatsen in een voorziening voor verblijf (netwerk)pleegouder 24-uurs voor de duur van de ondertoezichtstelling, welke plaatsing laatstelijk is verlengd bij beschikking van 29 september 2014, tot 30 oktober 2014.
3.5
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter deze machtiging verlengd met ingang van 30 oktober 2014 tot 30 maart 2015.
3.6
[kind] verblijft sinds maart 2013 bij de pleegouders (oma moederszijde en haar partner).

4.De motivering van de beslissing

4.1
De moeder is met een grief in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat met ingang van de datum van deze beschikking een aanvang wordt gemaakt met de terugplaatsing van [kind] bij haar.
4.2
De stichting verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans het verzoek in hoger beroep af te wijzen.
4.3
Ingevolge artikel 1:261 lid 1 (oud) respectievelijk artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de stichting als bedoeld in artikel 1 WJZ respectievelijk de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:262 lid 1 (oud) respectievelijk artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de stichting of de raad, respectievelijk op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
4.4
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Bij brief van 5 december 2014 aan de moeder heeft de stichting op verzoek van de moeder de voorwaarden voor een zorgvuldige en veilige terugplaatsing van [kind] bij haar als volgt omschreven:
- De moeder zet de positief ingezette lijn met haar hulpverleners voort, wat inhoudt dat zij
volledige samenwerking toont aan het RIWIS, Moviera en GGNet.
- De moeder accepteert gezinshulpverlening, gericht op opvoedondersteuning vanuit haar
problematiek.
- De gezinsvoogd van de stichting voert gesprekken met de moeder en haar huidige partner
[C] over welke rol hij heeft in het leven van [kind].
- Opa en oma moeten een steunend netwerk blijven voor [kind]. Pactum maakt hierover
afspraken met de moeder en grootouders.
- De gezinsvoogd heeft toegang tot het overige netwerk van de moeder en ondersteunt de
moeder bij het maken van een plan hoe zij haar netwerk steunend kan inzetten ten behoeve
van [kind].
- De moeder maakt met haar ambulant hulpverlener een financieel inzichtelijk plan, waarin
zij aantoont financieel voor [kind] te kunnen zorgen.
- De moeder werkt mee aan urinecontroles, welke uitgezet gaan worden in een plan dat zij
samen met Tactus en de gezinsvoogd opstelt, om drugsgebruik uit te sluiten.
- De moeder geeft inzicht in het veiligheidsplan, dat zij samen met Moviera gemaakt heeft.
- De moeder laat zien, horen en voelen dat [kind] het belangrijkste is in haar leven. Concreet
houdt dit in dat de moeder alle afspraken met de betrokkenen rondom [kind] en haar eigen
hulpverlening nakomt.
4.5
Ter mondelinge behandeling bij dit hof heeft de moeder ingestemd met de door de stichting gestelde voorwaarden zoals onder 4.4 weergegeven. Tussen de moeder en de stichting bestaat er blijkens de mondelinge behandeling geen verschil van inzicht over dat de moeder aan een aantal van de gestelde voorwaarden reeds langere tijd voldoet. Zo zet de moeder de positieve ingezette lijn met haar hulpverleners voort, heeft zij met haar ambulant hulpverlener een plan gemaakt waarin zij aantoont dat zij financieel voor [kind] kan zorgen, is haar verhouding met de pleegouders verbeterd en stelt zij het belang van [kind] voorop. De moeder en de stichting zijn het ook erover eens dat de moeder op dit moment nog niet aan alle voorwaarden voldoet. De moeder en de stichting zijn ter bespoediging van het terugplaatsingstraject van [kind] naar de moeder ter mondelinge behandeling tot de volgende afspraken gekomen:
- de moeder zal samen met Pactum het financieel plan actualiseren;
- de moeder zal zich aanmelden voor urinecontroles; de gezinsvoogd zal met haar
afspraken maken over de frequentie en het tijdpad van de urinecontroles;
  • de moeder zal begeleiding vanuit Pactum voor opvoedondersteuning accepteren;
  • de moeder zal een afspraak maken met Moviera voor het opstellen van een
veiligheidsplan. Bij het gesprek met Moviera over het veiligheidsplan zal de gezinsvoogd
aanwezig zijn.
4.6
Nu de stichting de keuze heeft gemaakt om [kind] in beginsel terug te plaatsen bij de moeder en de moeder aan een aantal van de gestelde voorwaarden reeds langere tijd voldoet, acht het hof het voor alle betrokkenen, in het bijzonder voor [kind], van belang dat zo spoedig mogelijk met het terugplaatsingstraject een aanvang wordt gemaakt. Zoals het hof ter mondelinge behandeling reeds heeft bericht aan de aanwezige partijen, betekent dit concreet dat zonder duidelijke contra-indicaties (zoals bijvoorbeeld een positieve urinetest) binnen vier weken vanaf 6 januari 2015 een start dient te worden gemaakt met overnachtingen van [kind] bij de moeder en dat de gezinsvoogd voor het voldoen aan de resterende voorwaarden een concreet tijdpad met de moeder afspreekt.
4.7
Nu de uithuisplaatsing van [kind] is verlengd tot 30 maart 2015, en, zoals de moeder ook inziet, zelfs bij een zeer voortvarende aanpak van het terugplaatsingstraject niet te verwachten is dat dit traject op die datum volledig zal zijn afgerond, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 28 oktober 2014.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.L. van der Beek, A. Smeeïng-van Hees en M.A.J.S. de Vries Robbé-de Roy van Zuydewijn, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 27 januari 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.