In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [kind]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 28 oktober 2014 gegriefd. De kinderrechter had de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] verlengd tot 30 maart 2015. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat met ingang van de datum van deze beschikking een aanvang wordt gemaakt met de terugplaatsing van [kind] bij haar.
De stichting, verweerster in hoger beroep, heeft verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 januari 2015 is de moeder verschenen, bijgestaan door haar advocaat, mr. S.A.J.C. Koopman. De stichting was vertegenwoordigd door gezinsvoogden [A] en [B]. De Raad voor de Kinderbescherming, de vader en de pleegouders zijn niet verschenen, ondanks behoorlijke oproeping.
Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De moeder heeft ingestemd met de voorwaarden die door de stichting zijn gesteld voor een zorgvuldige en veilige terugplaatsing van [kind]. Het hof heeft geconcludeerd dat, gezien de positieve ontwikkelingen in de situatie van de moeder, het van belang is dat zo spoedig mogelijk met het terugplaatsingstraject wordt begonnen. Echter, gezien de verlenging van de uithuisplaatsing tot 30 maart 2015 en de verwachting dat het terugplaatsingstraject niet op die datum volledig zal zijn afgerond, heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd.