Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Sia LKB Lïzings,
LKB,
Spyker N.V.,
Spyker,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
het surseanceakkoord dat Spyker N.V. aan haar crediteuren aanbiedt wordt aangenomen en gehomologeerd en dit vonnis van homologatie in kracht van gewijsde is gegaan.”
grief Ivan LKB, waarmee volgens de toelichting wordt betoogd dat de rechter zich dient te beperken tot een vergelijking tussen de som van het akkoord en de verwachte opbrengst van de boedel bij liquidatie. Het hof volgt LKB tevens niet in haar betoog
grief II- dat bij een vergelijking van enerzijds het uitkeringspercentage aan de concurrente schuldeisers op basis van het akkoord en anderzijds het uitkeringspercentage aan de concurrente schuldeisers in geval van liquidatie, geen rekening mag worden gehouden met schuldeisers die ten behoeve van de totstandkoming van een akkoord bereid zijn bijvoorbeeld hun geldvordering te verminderen of om te zetten in aandelen. Bij de in overweging 3.16 te maken vergelijking dienen een werkelijke en een hypothetische situatie te worden vergeleken: het in het akkoord opgenomen uitkeringspercentage respectievelijk het bij liquidatie te verwachten uitkeringspercentage. In het door Spyker aangeboden akkoord is een aantal concurrente crediteuren bereid genoegen te nemen met een betaling anders dan in geld (namelijk omzetting van de schuld in aandelen) en verlaagt de curator van Saab GB zijn vordering tot een – in verhouding – zeer gering bedrag. In geval van een faillissement zullen deze schuldeisers voor het volle bedrag van hun vordering willen meedelen in de baten van de boedel. Anders dan LKB meent, dient het verschil in de schuldenlast en de invloed daarvan op de uitkeringspercentages onder het akkoord en in geval van liquidatie niet te worden genegeerd.
Settlement Agreementtussen de curator in het faillissement van Saab GB en Spyker van 12 december 2013 en een e-mailbericht van 29 december 2014 van een van de curatoren van Saab GB aan [Bestuurder 1] meer inzicht is verkregen in de achtergronden van de vordering en de afkoop (in het kader van surseance) en dat (eerst) toen bij haar twijfel is gerezen over de (mogelijke) hoogte van de vordering van Saab GB in faillissement. Ook zonder deze informatie stond het LKB vrij de vordering van Saab GB te betwisten en meer duidelijkheid te verlangen over de vordering voorafgaande aan de stemming over het akkoord.
grief III- de vraag kan opwerpen voor welk bedrag de (curatoren van) Saab GB in faillissement zullen en kunnen opkomen, een en ander mede te beoordelen in het licht van de hiervoor genoemde
Settlement Agreementvan 12 december 2013 en de mail van 29 december 2014, aangezien dit voor de uitkering bij liquidatie in faillissement relevant is.
Settlement Agreementafdoende blijkt dat kwijting zal worden verleend wanneer alle verschuldigde termijnen uiterlijk op de afgesproken data zijn voldaan en de door Saab GB aangehouden aandelen in Spyker N.V. door een derde zijn verworven tegen het overeengekomen bedrag. De datum waarop de laatste termijnbetaling had moeten worden verricht - 31 januari 2014 volgens art. 3.2.3 van de
Settlement Agreement- is (ruimschoots) verstreken en de verwerving van de aandelen door een derde heeft nog niet plaatsgevonden, waardoor deze
Settlement Agreementis uitgewerkt. In het e-mailbericht van 29 december 2014 van de curator van Saab GB aan [Bestuurder 1] staat, voor zover hier van belang:
Settlement Agreementis derhalve van een bestaande wederkerige overeenkomst waarvan in faillissement nog nakoming gevorderd kan worden, naar het oordeel van het hof reeds om die reden geen sprake meer.
Settlement Agreementdan wel de toezegging in het e-mailbericht van 29 december 2014, in die zin dat de curator in het hypothetische faillissement van Spyker kwijting zal kunnen afdwingen na betaling van de laatste termijn en de overname van de aandelen, terwijl evenmin aannemelijk is dat de curatoren van Saab GB in geval van faillissement van Spyker daarmee alsnog akkoord zullen gaan. Het hof komt tot het oordeel dat de vordering van Saab GB in geval van faillissement 24,9 miljoen zal bedragen en dat de curatoren ook voor dit bedrag in het faillissement kunnen en zullen opkomen.
grief VIIIis gericht, heeft de bewindvoerder ter zitting verklaard dat de directie op zijn verzoek een analyse heeft gemaakt van de debiteurenportefeuille van Spyker Automobielen waaruit blijkt dat van het bedrag van € 60.000,- slechts een bedrag van € 84,- incasseerbaar is. Deze analyse is eveneens ter beschikking gesteld aan de advocaten van LKB. Uitgaande van deze analyse en het ontbreken van nadere concrete bezwaren van de zijde van LKB, zal het hof de waarde van de debiteurenportefeuille - evenals de rechtbank - stellen op nihil.
grief VII- en de deelnemingen -
grief IX- overnemen voor de bedragen die door Troostwijk zijn genoemd, te weten € 600.000, - respectievelijk € € 100.000, -. De bewindvoerder is in de laatste opstellingen ook van deze waarden uitgegaan en deze komen het hof niet onredelijk voor.
grief V en grief VI- oftewel het merk Spyker. Deze waarde is door een Amerikaans merkenbureau, American Appraisal, in een conceptrapport in 2013 vastgesteld op een bedrag tussen 6,8 en 7,9 miljoen uitgaande van een situatie 'going concern' en een productie van tientallen auto’s per jaar vanaf dat moment. Deze productie is evenwel nimmer ook maar bij benadering bereikt en dat zal naar verwachting, gezien de huidige beperkte activiteiten van de onderneming (geen productie, maar alleen after sales activiteiten) en de aanzienlijke investeringen die nodig zijn voor het weer opstarten van de productie van nieuwe auto's, ook niet binnen enkele maanden gebeuren. Het hof kan de bewindvoerder - die kennis heeft genomen van deze rapportage - en Spyker volgen in hun visie dat dit (concept)rapport geen relevantie heeft voor de onderhavige procedure zodat de overlegging daarvan in de procedure niet nodig is (geweest).
grief IV en grief Xaangevoerd dat moet worden uitgegaan van de waarde van de onderneming als geheel en ‘going concern’. De onderneming van Spyker ligt al geruime tijd stil in die zin dat geen auto’s worden geproduceerd en hoewel in de loop van de surseance verschillende bedragen zijn genoemd, is niet in geschil dat er aanmerkelijke investeringen - tientallen miljoenen - nodig zijn om de productie weer op te starten. De bewindvoerder heeft ter zitting van de rechtbank op 2 juni 2015 te kennen gegeven dat, naar zijn professionele inschatting, in geval van faillissement de activa hoogstwaarschijnlijk niet meer zullen opbrengen dan de executiewaarde. Tegen deze achtergrond onderschrijft het hof aan de ene kant het oordeel van de rechtbank dat er geen redenen zijn om de activa van de boedel te waarderen tegen een ‘going concern’ waarde. Aan de andere kant is ter zitting bij het hof duidelijk geworden dat er nog sprake is van geringe activiteiten binnen de onderneming, voornamelijk after sales activiteiten, en dat een herstart van de primaire ondernemingsactiviteiten, namelijk de productie van vervoermiddelen, niet geheel is uitgesloten. Als binnen een jaar een financier kan worden gevonden die voldoende gelden ter beschikking stelt om de bedrijfsactiviteiten te hervatten, dan kan de productie van auto’s worden hervat, aldus de advocaten van Spyker. Het hof ziet daarom aanleiding om de liquidatiewaarden van de activa zoals hiervoor weergegeven te verhogen met een percentage van 20, zoals volgens de bewindvoerder gebruikelijk is bij doorstart.
grief XI- terecht gesteld dat rekening moet worden gehouden met de (toekomstige) baten van de onderneming, namelijk de baten die nog te verwachten zijn gedurende de periode waarvoor de surseance is verleend. LKB heeft echter niet onderbouwd welke baten haar voor ogen staan. Zowel Spyker als de bewindvoerder hebben erop gewezen dat de huidige activiteiten binnen de onderneming minimaal zijn en dat de opbrengsten daarvan de doorlopende kosten niet overstijgen. Uit de overgelegde stukken en hetgeen door Spyker en de bewindvoerder naar voren is gebracht, zal deze situatie niet veranderen tijdens de periode waarin de surseance nog voortduurt (nog ruim 10 maanden). Er is naar het oordeel van het hof dan ook geen aanleiding om met enige baten rekening te houden.
paritas creditorumbetekent echter niet dat alle crediteuren steeds gelijk behandeld moeten worden. Als maatstaf heeft te gelden dat de doorbreking van de
paritas creditorumniet tot grote onbillijkheid jegens de overige schuldeisers mag leiden en dat voor eventueel onderscheid tussen schuldeisers in ieder geval redelijke en objectieve gronden aanwezig moeten zijn. Het onderscheid tussen de kleine (tot en met € 12.000,-) en de grote schuldeisers (vanaf € 12.000,-) voldoet naar het oordeel van het hof aan die maatstaf. Minder duidelijk ligt de situatie bij het onderscheid tussen ‘gewone’ grote schuldeisers en conversie-schuldeisers. Spyker heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat deze conversie-crediteuren, die hun vordering hebben laten omzetten in aandelenkapitaal, reeds risicodrager zijn omdat zij in de vorm van een geldlening kapitaal aan Spyker N.V. hebben verstrekt. Om die reden is slechts aan deze schuldeisers conversie aangeboden.
paritas creditorum(in het bijzonder ten aanzien van LKB) is echter onvoldoende om de homologatie van het akkoord te weigeren. Daarbij heeft het hof laten meewegen dat LKB bij de vergadering van raadpleging en stemming over het akkoord - op welk moment Spyker het akkoord nog had kunnen aanpassen - niet een vergelijkbaar bezwaar heeft laten horen dan wel kenbaar heeft gemaakt dat ook zij graag haar vordering zou willen laten omzetten. Ook ter zitting in hoger beroep heeft LKB niet aangegeven dat zij haar vordering had willen omzetten in aandelen in Spyker.