ECLI:NL:GHARL:2015:5287

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juli 2015
Publicatiedatum
14 juli 2015
Zaaknummer
200.150.179-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontruiming woning onder bewind

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding betreffende de ontruiming van een woning. De huurder, [geïntimeerde], was eerder veroordeeld tot ontruiming van de woning door de kantonrechter van de rechtbank Overijssel. In eerste aanleg heeft de huurder gevorderd dat de verhuurder, Woningstichting Rentree, de executie van het vonnis moet staken. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen, waarop Rentree in hoger beroep is gegaan. Tijdens het hoger beroep is gebleken dat de huurder onder bewind is gesteld, wat aanleiding geeft voor het hof om de verhuurder in de gelegenheid te stellen de bewindvoerder als formele procespartij in het geding te betrekken. Dit is in lijn met een prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 7 maart 2014, waarin is bepaald dat de bewindvoerder de rechthebbende vertegenwoordigt in juridische procedures. Het hof heeft besloten om de zaak naar de rol te verwijzen voor het oproepen van de bewindvoerder door Rentree, en houdt verdere beslissingen aan. De uitspraak is gedaan op 14 juli 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.150.179/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/151936 / KG ZA 14-48)
arrest van 14 juli 2015 in de zaak van
Woningstichting Rentree,
gevestigd te Deventer,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Rentree,
advocaat: mr. J. Faber, kantoorhoudend te Assen, die schriftelijk heeft gepleit,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
hierna:
[geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer, kantoorhoudend te Leeuwarden, die schriftelijk heeft gepleit.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis in kort geding van 19 februari 2014 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel, team kanton en handelsrecht, locatie Zwolle (hierna: de voorzieningenrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 5 maart 2014, hersteld bij exploot van 19 juni 2014, is door Rentree hoger beroep ingesteld van voormeld vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 1 juli 2014.
2.2
De conclusie van de memorie van grieven (met producties) strekt tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde], met veroordeling (uitvoerbaar bij voorraad) van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.
2.3
Bij memorie van antwoord (met één productie) heeft [geïntimeerde] geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van Rentree in de kosten van het hoger beroep.
2.4 Partijen hebben hun zaak schriftelijk doen bepleiten. [geïntimeerde] heeft aan zijn pleitnotitie één productie gehecht.
2.5
Gelijk bij een mondeling pleidooi is het in beginsel in strijd met de beginselen van een goede procesorde om in tweede termijn nog producties in het geding te brengen. Het hof ziet geen aanleiding om in dit geval een uitzondering aan te nemen. Het hof zal derhalve geen acht slaan op de twee producties die Rentree heeft overgelegd bij haar reactie op de pleitnota van [geïntimeerde], aangezien [geïntimeerde] hier niet meer op heeft kunnen reageren.
2.6
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd en hebben zij daartoe de stukken overgelegd. In het procesdossier van Rentree ontbreekt de pleitnota (met productie) van [geïntimeerde] alsook de reactie van [geïntimeerde] op de pleitnotitie van Rentree. Voor deze stukken heeft het hof derhalve geput uit het door [geïntimeerde] overgelegde procesdossier.

3.De feiten, het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Met ingang van 2001 huurt [geïntimeerde] de woning aan [adres] te [woonplaats] van Rentree.
3.2
Bij verstekvonnis van 13 december 2012 van de kantonrechter van de (toenmalige) rechtbank Oost-Nederland is de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en is
[geïntimeerde] veroordeeld om binnen zes weken na betekening van het vonnis de woning te ontruimen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.3
Begin februari 2013 heeft Rentree de ontruiming van de woning aan [geïntimeerde] aangezegd. De ontruiming is niet doorgegaan omdat [geïntimeerde] heeft voldaan aan de door Rentree gestelde voorwaarde dat hij zich ten behoeve van een schuldenregeling en de lopende huurbetaling aanmeldt bij het Budget Adviescentrum Deventer (BAD).
3.4
Bij exploot van 28 januari 2014 heeft Rentree opnieuw de ontruiming van de woning aan [geïntimeerde] aangezegd, ditmaal tegen 13 februari 2014.
3.5
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] gevorderd dat de voorzieningenrechter Rentree zal gebieden om de executie van het vonnis van de kantonrechter van 13 februari 2012 op te schorten, kosten rechtens.
3.6
In het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter de vordering van
[geïntimeerde] toegewezen en Rentree veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
3.7
Bij vonnis van 19 juni 2014 heeft de kantonrechter te Zwolle een bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van [geïntimeerde] wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden, met benoeming van [bewindvoerder], h.o.d.n. Pak de Balans te Assen, tot bewindvoerder.

4.4 De beoordeling in hoger beroep

4.1
Rentree heeft één grief ontwikkeld, die erop neerkomt dat de voorzieningenrechter een onjuiste maatstaf heeft toegepast en ten onrechte de vordering van [geïntimeerde] heeft toegewezen.
4.2
Alvorens aan de beoordeling hiervan toe te komen, overweegt het hof als volgt. In zijn prejudiciële beslissing van 7 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:525) heeft de Hoge Raad overwogen - voor zover in dit geval relevant - dat het beheer en de beschikking over de onder bewind staande goederen tijdens het bewind niet toekomen aan de rechthebbende, maar aan de bewindvoerder, met inachtneming van de in de wet vermelde voorwaarden (art. 1:438 lid 1 en 2 BW). De bewindvoerder vertegenwoordigt de rechthebbende tijdens het bewind bij de vervulling van zijn taak in en buiten rechte (art. 1:441 lid 1 BW). Hiermee strookt dat de bewindvoerder in een eventueel geding over een onder bewind gesteld goed optreedt als formele procespartij ten behoeve van de rechthebbende.
4.3
Een vordering van een verhuurder tot ontbinding van een door de rechthebbende voor de instelling van het bewind gesloten huurovereenkomst, en tot ontruiming van het gehuurde, dient te worden ingesteld tegen de bewindvoerder, indien de uit de huurovereenkomst voortvloeiende rechten in het onder bewind gestelde vermogen vallen. Weliswaar brengt het bewind niet mee dat de bewindvoerder partij wordt bij de huurovereenkomst, maar de daaruit voortvloeiende rechten van de rechthebbende zijn aan te merken als goederen in de zin van art. 1:431 lid 1 BW. De bewindvoerder treedt daarom ten behoeve van de rechthebbende op als formele procespartij in een procedure betreffende een door de verhuurder gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
4.4
In een geding met betrekking tot een onder bewind gesteld goed dient de bewindvoerder, en dus niet de rechthebbende, in rechte te worden betrokken. In het geval de wederpartij in de loop van het geding bekend wordt met het bewind, kan hij de bewindvoerder oproepen, desgewenst bij aangetekende brief, om in het geding te verschijnen teneinde dit verder ten behoeve van de rechthebbende te voeren. Indien de rechter in de loop van het geding van het bewind op de hoogte raakt dient hij, zo nodig ambtshalve, in een tussenuitspraak de meest gerede partij in staat te stellen de bewindvoerder op te roepen om in het geding te verschijnen om dit als formele procespartij over te nemen. Daarvoor zijn geen bijzondere formaliteiten vereist; een daartoe strekkende brief aan de wederpartij en de rechter volstaat. Aldus tot zover de Hoge Raad.
4.5
Gelet op het voorgaande zal het hof Rentree in de gelegenheid stellen de bewindvoerder op te roepen om in het geding te verschijnen om dit als formele procespartij over te nemen van [geïntimeerde]. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen.
4.6
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rol van
11 augustus 2015voor het oproepen van de bewindvoerder door Rentree;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. H. de Hek en mr. N.A. Baarsma, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 14 juli 2015.