ECLI:NL:GHARL:2015:5194

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
13 juli 2015
Zaaknummer
200.169.867-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in het belang van de verzorging en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was niet in staat om een veilig opvoedingsklimaat te bieden. De kinderrechter had eerder op 2 februari 2015 de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd tot 20 februari 2016, na een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) Jeugdbescherming Overijssel. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging af te wijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 juni 2015 is de moeder verschenen, bijgestaan door haar advocaat mr. M. van der Burg. De GI heeft de verlenging van de machtiging verdedigd, waarbij zij aangaf dat de moeder wisselend en agressief gedrag vertoonde, wat een onveilig opvoedingsklimaat creëerde. De moeder erkende de problemen, maar betwistte de noodzaak van de uithuisplaatsing en stelde dat zij bereid was om hulp te aanvaarden.

Het hof heeft de argumenten van de moeder en de GI afgewogen en geconcludeerd dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De moeder was niet in staat om een veilig opvoedingsklimaat te bieden, en het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de veiligheid en het welzijn van [de minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.169.867/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/166108/ JE RK 14-2126)
beschikking van de familiekamer van 7 juli 2015
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. van der Burg, kantoorhoudend te Zwolle,
tegen
Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
De pleegouders,
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 2 februari 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, is - voor zover hier van belang - de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige] (hierna te noemen [de minderjarige] ), geboren [in] 2010 in de gemeente [A] , in een voorziening voor pleegzorg 24-uurs met ingang van 20 februari 2015 verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, derhalve tot 20 februari 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 21 april 2015, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek van de GI tot verlening (het hof leest: verlenging) van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening 24-uurs alsnog af te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 8 juni 2015, heeft de GI het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- een brief van 21 mei 2015 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) met de mededeling dat de raad niet over actuele rapportage beschikt;
- een brief van 29 mei 2015 van mr. van der Burg met bijlagen (beschikking d.d. 19 juni 2014 en een verklaring van de behandelend psychiater, de heer [B] , d.d. 22 mei 2015);
- een journaalbericht van 8 juni 2015 van mr. van der Burg met bijlage (het proces-verbaal d.d. 2 februari 2015);
- een brief van 11 juni 2015 van de raad met de mededeling dat de raad niet ter zitting aanwezig zal zijn.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 22 juni 2015 plaatsgevonden.
De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M. van der Burg. Namens de GI is verschenen dhr. [C] . De vader [D] is verschenen. Hij is als informant gehoord.

3.De vaststaande feiten

3.1
[de minderjarige] staat sinds 20 februari 2014 onder toezicht van de GI. Op 19 juni 2014 is [de minderjarige] met spoed, voor de duur van twee weken, uit huis geplaatst. Bij beschikking van 30 juni 2014 -verbeterd bij beschikking van 10 september 2014- heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [de minderjarige] voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling, derhalve tot 20 februari 2015, uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg 24 uurs.
3.2
Bij inleidend verzoekschrift van 19 december 2014 heeft de GI de rechtbank verzocht de termijn van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg 24 -uurs te verlengen, voor de duur van een jaar, te weten tot 20 februari 2016.
3.3
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 2 februari 2015 zijn de verzoeken van de GI toegewezen.
3.4
Tussen de vader en [de minderjarige] is er een bezoekregeling van één keer per zes weken een uur begeleid bezoek.
3.5
[de minderjarige] heeft geen omgang met haar moeder. Op het (derde) bezoekmoment na het uithuisplaatsing van [de minderjarige] , op 2 september 2014, is de moeder volgens de GI agressief geweest waarna de bezoekregeling tussen de moeder en [de minderjarige] -mede gelet op de heftigheid van het incident- is stopgezet. De GI heeft als voorwaarde voor het opnieuw opstarten van de omgang gesteld dat de moeder een persoonlijkheidsonderzoek laat uitvoeren en een eventueel behandeladvies opvolgt. Nadat er duidelijkheid is over de diagnose kunnen de moeder en haar behandelaar een afspraak met de GI maken om te bespreken hoe de omgang weer opgestart kan worden.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De moeder verzet zich niet tegen de door de kinderrechter bij beschikking van 2 februari 2015 uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling. Het hoger beroep van de moeder richt zich, blijkens haar grief die zij heeft geformuleerd, uitsluitend tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening 24-uurs.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het tot 1 januari 2015 geldende artikel 1:261 lid 1 (oud) Burgerlijk Wetboek (BW) respectievelijk het sinds 1 januari 2015 geldende nieuwe artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de stichting als bedoeld in artikel 1 Wet op de jeugdzorg respectievelijk de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:262 lid 1 (oud) BW respectievelijk het sinds 1 januari 2015 geldende nieuwe artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de stichting of de raad, respectievelijk op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
Standpunt van de moeder
5.2
De moeder kan zich met de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet verenigen. Samengevat stelt de moeder dat de kinderrechter aan de hand van de ter beschikking staande gegevens niet heeft mogen oordelen dat er gronden waren voor verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] .
Zij voert aan dat zij de problemen in opvoeding van [de minderjarige] wel degelijk erkent en dat zij bereid is de hulpverlening te aanvaarden. Dit blijkt volgens haar ook uit het feit dat zij zelf in juni 2014 om een tijdelijke uithuisplaatsing van [de minderjarige] heeft verzocht omdat ze van mening was dat zij de zorg niet aankon.
De moeder ziet ook dat haar communicatie, met onder andere de gezinsvoogd, niet goed gaat, maar voelt zich niet bij machte om daarin verandering in te brengen. De moeder begrijpt niet hoe het kan dat er steeds gezegd wordt dat zij iets fout doet, terwijl de moeder zo haar best doet om juist alles goed te doen. Het is voor de moeder onmogelijk om in de wirwar van eisen en verwijten te formuleren wat haar hulpvraag is. Dat zij niet in staat is een hulpvraag te formuleren kan volgens de moeder echter niet ten grondslag liggen aan een verlenging uithuisplaatsing, omdat zij wel meewerkt aan de hulpverlening voor [de minderjarige] en omdat de moeder wel hulp aanvaardt. Zij is inmiddels onder behandeling bij een psychiater die opname in [E] te [F] als een voorstel ziet.
Standpunt GI
5.3
De GI heeft de visie van de moeder ten aanzien van de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] gemotiveerd bestreden en acht de uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg 24-uurs onverminderd noodzakelijk in het belang van [de minderjarige] .
Het contact met de moeder verloopt wisselend en moeizaam. Het ene moment is ze aardig en een volgend moment is ze boos, dreigend en intimiderend. Beide momenten kenmerken zich door grensoverschrijdend gedrag en seksueel getinte opmerkingen. Er zijn incidenten geweest richting de vorige en huidige gezinsvoogd, andere medewerkers van de GI, op de peuterspeelzaal, bij [G] , op het consultatiebureau, op school van [de minderjarige] , bij de logopedie en bij de praktijkondersteuner van de huisarts. De moeder is hierop niet aanspreekbaar, interpreteert situaties anders en legt vervolgens de verantwoordelijkheid bij de ander.
Er is bij de moeder sprake van een persoonlijkheidsstoornis. De psychiater van [G] [H] van het [I] team van [G] heeft in een rapport van 29 januari 2015 een voorlopige diagnose gesteld. De in het rapport veronderstelde stoornis belemmert de moeder in het constructief aangaan van samenwerkingsrelaties. De moeder legt alle problemen buiten zichzelf en verwijt de betreffende hulpverleners dat deze een verkeerd beeld van haar schetsen. Doordat de moeder niet tot een hulpvraag komt en zij geen behandeling krijgt voor haar persoonlijkheidsstoornis blijft haar wisselende en agressieve gedrag bestaan.
5.4
De GI acht het belangrijk dat de moeder gaat werken aan haar eigen problematiek. De persoonlijkheidsproblematiek van de moeder ligt aan de basis van het onveilige opvoedingsklimaat dat zij geboden heeft. Het contactherstel met de moeder zou wel goed zijn voor [de minderjarige] , mits dit veilig en rustig verloopt, omdat [de minderjarige] door positieve ervaringen en een veilig contact met haar moeder haar angst voor de moeder kwijt kan raken.
De moeder lijkt [de minderjarige] te verwijten dat dingen in haar leven misgegaan zijn. Zorgelijk is dat de moeder geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor haar eigen gedrag, maar alles neerlegt bij haar dochter.
De voorwaarden welke de GI heeft gesteld, een persoonlijkheidsonderzoek laten uitvoeren en een eventueel behandeladvies opvolgen, zijn gesteld in het kader van de bezoekregeling om deze in de toekomst veilig te laten verlopen. De GI ziet het perspectief van [de minderjarige] niet meer bij de moeder maar in het pleeggezin. [de minderjarige] verblijft inmiddels een jaar in het pleeggezin en het hechtingsproces is op gang gekomen. Een gezinsopname zal een nieuwe breuk in het hechtingsproces veroorzaken, wat zeer schadelijk is voor de ontwikkeling van [de minderjarige] en een reëel risico op het ontwikkelen van een hechtingsprobleem vormt.
Overwegingen van het hof
5.5
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan de moeder aanvoert, de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Het hof neemt over hetgeen de rechtbank in de bestreden beschikking hieromtrent heeft overwogen.
De moeder heeft ter zitting van het hof de reden van de eerste uithuisplaatsing van [de minderjarige] omschreven als een door haarzelf gevraagde time-out omdat zij na vier jaar alleen voor [de minderjarige] te hebben gezorgd even ruimte voor zichzelf wilde en haar drukbezette vrienden hiermee niet wilde lastigvallen. Zij heeft betwist dat er bij haar sprake is van een gedragsstoornis of persoonlijkheidsstoornis. De beweringen hierover van de gezinsvoogd zijn volgens haar leugens en de voorlopige diagnose van psychiater [H] is onjuist. De moeder wordt door anderen verkeerd begrepen. Ook het incident bij het laatste omgangscontact met [de minderjarige] is onjuist beschreven door de gezinsvoogd. De moeder deed niets fout en [de minderjarige] moest huilen omdat zij haar moeder mist.
5.6
Het hof acht de beschrijvingen door de GI van de moeder en haar gedragsproblematiek en daarmee gepaard gaande incidenten in het contact met allerlei hulpverleners en instanties voldoende aannemelijk. Deze beschrijvingen worden bevestigd door het rapport van de, door moeder zelf aangezochte, psychiater van [G] . In dit rapport van 29 januari 2015 wordt onder meer vermeld:
"
Ze stelt zich zeer dominerend op, soms op het grove en beledigende af. Is hier niet op aanspreekbaar…..In haar representatie vind ik veel terug van onze eerdere contacten enkele jaren terug, alleen zijn de psychische bevindingen nu veel meer uitgesproken, lijkt ze minder controle te hebben en ziet zij er fysiek duidelijk slechter uit. ….Het beeld oogt als fors hypomaan met grootheid-ideeën bij uitgesproken narcistische persoonlijkheidsmanifestaties……In het vervolgcontact is het beeld sterk veranderd. Ze is correct, minder dominerend, beter verzorgd en beslist niet -meer- hypomaan…..Ons advies is derhalve noodzakelijkerwijs gebaseerd op de klinische indruk vanuit de 2 onderzoekcontacten en mede gebaseerd op onze eerdere ervaringen met patiënte....sprake is van een forse persoonlijkheidsproblematiek nao (met vooral cluster b, narcistische kenmerken). Psychiatrische behandeling …..is zeker mogelijk en ook geïndiceerd. Het heeft er alleen sterk de indruk van dat patiënte niet vanuit een bewustzijn van persoonlijk lijden/persoonlijk tekortschieten aan de slag wil. Haar basis motivatie is vooral dat zij alleen behandeling wil om daarmee anderen …ervan te overtuigen hoe goed zij haar best doet….
5.7
De opstelling van de moeder ter zitting is een bevestiging van het beeld zoals dit eveneens uit voornoemde rapportage rapportages naar voren komt, te weten dat de moeder geen enkel inzicht heeft in haar eigen persoonlijkheidsproblematiek en afwijkend gedrag. Een onderdeel van die problematiek naast het gebrek aan ziektebesef lijkt te zijn dat wanneer de moeder wordt aangesproken op of geconfronteerd met haar gedrag zij reageert met ontkenning, bagatelliseren of het beschuldigen van anderen van leugens over wat zij hebben waargenomen.
5.8
Gelet op het voorgaande is de moeder niet in staat voor een veilig opvoedingsklimaat voor [de minderjarige] te zorgen en zal het hof de beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel van 2 februari 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, voorzitter, mr. I.A. Vermeulen en mr. A.W. Beversluis, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 7 juli 2015 in bijzijn van de griffier.