ECLI:NL:GHARL:2015:514

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
200.126.124
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping hoger beroep wegens verstrijken termijnen en onttrekking advocaat

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, die in eerste aanleg gedaagde was, heeft zijn recht verspeeld om grieven te dienen omdat hij meer dan een jaar geen proceshandeling heeft verricht. De advocaat van de appellant, mr. R.K.E. Buysrogge, heeft zich onttrokken aan de zaak en er heeft zich geen nieuwe advocaat gesteld. Hierdoor kon de appellant niet tijdig zijn memorie van grieven indienen, ondanks dat hij meerdere keren uitstel heeft gekregen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant de hem gestelde termijnen ongebruikt heeft laten verstrijken, wat heeft geleid tot het verval van zijn recht om grieven te dienen. Het hof heeft geoordeeld dat het vonnis van de kantonrechter van 20 maart 2013 niet in strijd is met rechtsregels van openbare orde en heeft het hoger beroep verworpen. De appellant is veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 683,- aan verschotten en € 316,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.126.124/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 643931 LC EXPL 13-267)
arrest van de eerste kamer van 27 januari 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: voorheen mr. R.K.E. Buysrogge, kantoorhoudend te Zwolle, die zich heeft onttrokken,
tegen
Achmea Zorgkantoor N.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Achmea,
advocaat: mr. J.J.G. Pieper, kantoorhoudend te Enschede.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 20 maart 2013, gewezen door de rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, locatie Lelystad (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 12 april 2013 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van voormeld vonnis met dagvaarding van Achmea tegen de zitting van 16 juli 2013. In de appeldagvaarding wordt geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van de kantonrechter van 20 maart 2013 en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van Achmea, met veroordeling van Achmea in de kosten van het geding in beide instanties.
2.2
Op de rol van 16 juli 2013 is verstekverlening tegen Achmea geweigerd.
2.3
Ter rolle van 6 augustus 2013 heeft mr. Pieper voornoemd zich gesteld voor Achmea, waarna de zaak is verwezen naar de rol van 17 september 2013 voor het nemen van de memorie van grieven.
2.4
Op laatstgenoemde roldatum heeft [appellant] uitstel gekregen voor het nemen van de memorie van grieven tot 29 oktober 2013.
2.5
Op de rol van 29 oktober 2013 heeft mr. Buysrogge zich onttrokken aan de zaak en zijn cliënt schriftelijk gewezen op de gevolgen daarvan. Er heeft zich geen nieuwe advocaat gesteld voor [appellant]. Aan [appellant] is vervolgens twee maal een nader uitstel van twee weken verleend voor het opnieuw stellen van een advocaat en voor het nemen van de memorie van grieven. Het uitstel is verleend tot (laatstelijk) 26 november 2013.
2.6
Op laatstgenoemde roldatum heeft zich geen nieuwe advocaat gesteld voor [appellant]. De zaak is voor het dienen van grieven verwezen naar de rol van 2 december 2014, ambtshalve peremptoir.
2.7
Ter rolle van 2 december 2014 heeft zich geen nieuwe advocaat gesteld voor [appellant]. Bijgevolg is de memorie van grieven niet genomen. Achmea heeft arrest gevraagd en zij heeft op de rol van 16 december 2014 daartoe de stukken overgelegd.

3.De beoordeling

3.1
In art. 251 Rv is bepaald dat indien de proceshandeling waarvoor de zaak staat, langer dan twaalf maanden niet is verricht, de rechter op verlangen van de wederpartij van de partij die de proceshandeling moet verrichten, een roldatum bepaalt waarop deze wederpartij verval van instantie kan vorderen, dan wel kan vragen om een laatste uitstel te verlenen aan de partij die de proceshandeling moet verrichten, of om vonnis te vragen. De rechter kan hiertoe, eveneens na verloop van twaalf maanden, ook ambtshalve een roldatum bepalen.
Op grond van art. 353 Rv is deze bepaling ook in hoger beroep van toepassing.
3.2
[appellant] heeft de hem door het hof gestelde termijnen voor het nemen van de memorie van grieven, waarvan de laatste ambtshalve peremptoir, ongebruikt laten verstrijken. Hierdoor is het recht van [appellant] om alsnog van grieven te dienen, komen te vervallen.
3.3
Nu [appellant] geen grieven heeft ontwikkeld tegen het vonnis waarvan beroep, en in aanmerking nemend dat het vonnis van de kantonrechter van 20 maart 2013 niet in strijd is met rechtsregels die van openbare orde zijn, zal het hoger beroep van [appellant] worden verworpen.
3.4
[appellant] moet in hoger beroep worden beschouwd als de in het ongelijk te stellen partij. Het hof zal [appellant] dan ook veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris advocaat: ½ punt in tarief I).
De beslissing
Het gerechtshof:
verwerpt het hoger beroep van [appellant];
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en stelt die kosten aan de zijde van Achmea tot aan deze uitspraak vast op € 683,- aan verschotten en op € 316,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. R.E. Weening en mr. D.H. de Witte, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 27 januari 2014.