In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep met betrekking tot een geschil over een melkquotum en de vraag of er recht op schadevergoeding bestaat. De zaak betreft de gezamenlijke erfgenamen van een aantal appellanten die in het principaal beroep zijn betrokken, en de gezamenlijke erfgenamen van de geïntimeerden, die in het incidenteel beroep zijn betrokken. De procedure is voortgevloeid uit een eerder tussenarrest van 13 november 2012, waarin het hof de partijen had toegelaten tot bewijslevering over de afstand van aanspraken op het melkquotum. De appellanten hebben gesteld dat de ouders van de partijen afstand hebben gedaan van hun aanspraken op het melkquotum, terwijl de geïntimeerden dit betwisten. Het hof heeft in zijn arrest van 7 juli 2015 geoordeeld dat de erven van de geïntimeerde niet zijn geslaagd in het bewijs dat afstand is gedaan van de aanspraken op de verkoopopbrengst van het melkquotum, maar dat wel is bewezen dat toestemming is gegeven voor de verkoop van het melkquotum. Het hof heeft ook de bewijslevering van de appellanten en geïntimeerden beoordeeld en geconcludeerd dat de erven van de geïntimeerde in hun tegenbewijs zijn geslaagd. De beslissing van het hof houdt in dat de appellanten recht hebben op een gedeelte van de verkoopopbrengst van het melkquotum, en dat de zaak verder moet worden behandeld met betrekking tot de pachtpenningen en andere financiële verplichtingen.