ECLI:NL:GHARL:2015:5041

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
7 juli 2015
Zaaknummer
200.121.938-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake koopovereenkomst van een tweedehands auto met niet geleverde voertuig

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], h.o.d.n. Autobedrijf [appellant], tegen [geïntimeerde] inzake een koopovereenkomst voor een tweedehands auto, een Renault Megane Scenic. De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat de verkoper, [appellant], de koopprijs van € 2.650,- moest terugbetalen aan de koper, [geïntimeerde], omdat hij de auto niet kon leveren. De kantonrechter baseerde zijn oordeel op getuigenverklaringen die aantoonden dat aan de koper een andere auto was meegegeven met de belofte dat er binnen drie maanden een vergelijkbare auto zou worden gezocht. Dit oordeel werd in hoger beroep bevestigd.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [geïntimeerde] kocht op 4 maart 2011 de Renault Megane Scenic van [appellant] en leverde zijn oude auto in. Na een defect aan de aangekochte auto kon [appellant] deze niet leveren. In plaats daarvan kreeg [geïntimeerde] een andere auto ter beschikking gesteld, met de afspraak dat er binnen drie maanden een vervangende auto zou worden geregeld. [geïntimeerde] ontbond de koopovereenkomst en vorderde terugbetaling van de koopprijs, wat leidde tot de rechtszaak.

In hoger beroep heeft het hof de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de getuigenverklaringen van [geïntimeerde] en zijn familie consistent waren en dat de kantonrechter de bewijswaardering juist had uitgevoerd. Het hof concludeerde dat [appellant] de afgeleverde auto als leenauto had verstrekt en dat de eerdere koopovereenkomst niet was vervallen. [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.121.938
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 599123 CV EXPL 12-3875)
arrest van 7 juli 2015 in de zaak van:
[appellant], h.o.d.n. Autobedrijf [appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. E.Tj. van Dalen, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. Y.C.M. Heruer, kantoorhoudend te Lelystad.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergeven in de vonnissen van
9 mei 2012, 15 augustus 2012 en 31 oktober 2012 van de (voormalige) rechtbank
Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, sector kanton (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 29 januari 2013,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens heeft [appellant] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
2.3
[appellant] vordert in hoger beroep dat het eindvonnis van de kantonrechter van 31 oktober 2012 bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest wordt vernietigd en dat de vordering van [geïntimeerde] alsnog wordt afgewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.

3.De feiten, het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Het hof gaat uit van de navolgende feiten, die als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende gemotiveerd betwist, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties, vast zijn komen te staan.
3.2
[geïntimeerde] heeft op 4 maart 2011 een Renault Megane Scenic, bouwjaar 1999, met kenteken [kenteken 1] (hierna: de aangekochte Scenic) van [appellant] gekocht voor € 2.650,-. Tevens heeft [geïntimeerde] zijn auto, een Daewoo met kenteken [kenteken 2], bij [appellant] ingeruild voor € 950,-. De resterende koopprijs (€ 1.700,-) heeft [geïntimeerde] aan [appellant] voldaan.
3.3
De aangekochte Scenic staat bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) sinds 11 maart 2011 geregistreerd op naam van een natuurlijk persoon.
3.4
[appellant] heeft [geïntimeerde] op 14 mei 2011 meegedeeld dat de motor van de aangekochte Scenic kapot is gegaan, waardoor hij deze Scenic niet meer kan afleveren.
3.5
Op 2 juni 2011 heeft [geïntimeerde] zijn Daewoo bij [appellant] ingeleverd. Op dezelfde dag heeft [appellant] aan [geïntimeerde] ter beschikking gesteld een Renault Scenic, bouwjaar 1998, met kenteken [kenteken 3] (hierna: de afgeleverde Scenic). Het kenteken van deze auto is op naam gesteld van de echtgenote van [geïntimeerde].
3.6
Op de aankoopbon betreffende de afgeleverde Scenic (productie 2 bij de inleidende dagvaarding) die door beide partijen is ondertekend, is onder meer aangegeven dat de Daewoo is ingeruild en dat de koopprijs van € 1.700,- is voldaan. Tevens is op deze bon aangetekend onder "Bijzonderheden":
"in overleg met klant zoeken wij een andere auto
Binnen 3 mnd regelen wij een auto"
3.7
Bij brief van 29 september 2011 heeft [geïntimeerde] de koopovereenkomst van
4 maart 2011 ontbonden en de koopprijs teruggevorderd. [appellant] heeft hieraan niet voldaan.
3.8
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van € 2.650,-, zijnde de koopprijs van de aangekochte Scenic, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 mei 2011, alsmede tot betaling van € 573,97 wegens onderhoudskosten van de afgeleverde Scenic, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de factuurdatum en tot betaling van € 535,50 wegens buitengerechtelijke incassokosten. Een en ander met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. [geïntimeerde] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat [appellant] niet aan zijn leveringsverplichting heeft voldaan.
3.9
In het tussenvonnis van 15 augustus 2012 heeft de kantonrechter [geïntimeerde] opgedragen te bewijzen dat de afgeleverde Scenic op 2 juni 2011 als tijdelijke leenauto aan hem ter beschikking is gesteld in afwachting van een auto die gelijkwaardig zou zijn aan de aangekochte Scenic. Hiertoe heeft de kantonrechter overwogen (samengevat) dat bepalend is of de afgeleverde Scenic verkocht is aan [geïntimeerde], waarbij de eerdere koopovereenkomst van maart is vervallen, dan wel als leenauto aan hem ter beschikking is gesteld.
3.1
[geïntimeerde] heeft vier getuigen voorgebracht, te weten:
- [getuige 1] (hierna: [getuige 1]);
- [getuige 2] (hierna: [getuige 2]), zijnde de vader van [appellant];
- zijn echtgenote [getuige 3] (hierna: [getuige 3]);
- zijn zoon [getuige 4] (hierna: [getuige 4]).
3.11
Bij gelegenheid van het getuigenverhoor heeft [geïntimeerde] zijn eis bij akte gewijzigd, op grond waarvan hij - subsidiair - vernietiging van de koopovereenkomst vordert op grond van dwaling en een veroordeling van [appellant] tot terugbetaling van de koopprijs, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.12
In zijn eindvonnis van 31 oktober 2012 heeft de kantonrechter [appellant] (op de primaire grondslag) veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 2.650,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 november 2011. [appellant] is verwezen in de proceskosten en de overige vorderingen van [geïntimeerde] zijn afgewezen.

4.De beoordeling in hoger beroep

4.1
[appellant] heeft acht grieven ontwikkeld. De grieven zijn niet gericht tegen de vonnissen van de kantonrechter van 9 mei 2012 en 15 augustus 2012, zodat het beroep in zoverre zal worden verworpen.
4.2
De
grieven I, II, V en VIzijn gericht tegen de bewijswaardering door de kantonrechter en lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Het hof stelt hierbij voorop dat de rechter in beginsel vrij is in de waardering van de bewijsmiddelen. Dit geldt eveneens voor de waardering van verklaringen van getuigen.
4.3
[getuige 3] heeft onder meer verklaard:
"Mijn man had [appellant] gebeld en [appellant] had gezegd dat ze een vervangende auto hadden gevonden. Mijn man, mijn zoon [getuige 4] en ik zijn toen naar de garage gegaan. Medewerker [getuige 1] liet de auto met kenteken [kenteken 3] zien. Mijn man zei dat hij niet met die auto akkoord kon gaan (…..) [appellant] senior kwam daarop naar buiten en zei ons dat het om een leenauto ging die wij tijdelijk konden gebruiken totdat zij een goede auto hadden gevonden. (…) Daarop is het formulier ingevuld dat als productie 2 is overgelegd.(…) [getuige 1] heeft het formulier ingevuld in opdracht van [appellant] senior en junior."
4.4
[getuige 4] heeft onder meer verklaard:
"Mijn vader en ik zeiden dat we de auto niet wilden. We hadden een veel betere gekocht dan deze. Toen zei de vader van [appellant] dat dit een tijdelijke auto voor ons zou zijn om in te rijden en [appellant] zou dan in drie maanden een auto zoeken die wel gelijkwaardig was aan de auto die eerder was gekocht. Wij hebben deze auto toen geaccepteerd als tijdelijke auto voor drie maanden. Mijn moeder stond erop om dat op papier te zetten. [appellant] senior liep toen naar binnen en heeft [getuige 1], de collega van [appellant], opdracht gegeven om op papier te zetten dat het om een tijdelijke leenauto ging."
4.5
[getuige 2] heeft onder meer verklaard:
"[getuige 1] is een werknemer van mijn zoon en is 6 dagen per week op de zaak.
’s Morgens doet hij de zaak open en ’s avonds doet hij de zaak dicht. [getuige 1] helpt ons altijd. [getuige 1] werkt al een jaar of 5/6 bij ons.
(...)
U houdt mij voor dat [geïntimeerde] heeft verklaard dat de leenauto met kenteken [kenteken 3] een leenauto was. Dat liegt hij. Leenauto’s worden niet meegegeven. Elke auto moet betaald worden.
(…)
Ik verkoop geen auto’s voor mijn zoon en ben bij verkoopgesprekken niet aanwezig. Ik ben ook niet bij verkoopgesprekken met [geïntimeerde] geweest."
4.6
[getuige 1] heeft onder meer verklaard:
"Ik ben niet in loondienst van [appellant]. Ik mag van hem een auto lenen en daarin rijden en als tegenprestatie help ik hem weleens. Zowel bij het verkopen van auto’s als het poetsen daarvan. Met name als [appellant] en zijn vader op pad zijn om auto’s op te halen pas ik op zijn zaak. Dat is wisselend. Soms 1 of 2 dagen per week.
(…)
Ik weet niet meer precies wanneer ik bij [appellant] ben begonnen met helpen, maar toen ik het formulier heb ingevuld was ik er denk ik een paar weken.
(...)
Het ging niet om een leenauto, want leenauto’s worden niet op naam gezet.
(…)
Ik ben niet bij het gesprek geweest toen [appellant] afspraken met [geïntimeerde] heeft gemaakt.”
4.7
De verklaringen van [getuige 3] en [getuige 4] zijn consistent en stemmen met elkaar overeen op belangrijke punten. Beiden verklaren uit eigen waarneming dat [geïntimeerde] de afgeleverde Scenic niet heeft geaccepteerd en dat [getuige 2] daarop heeft gereageerd door te zeggen dat het om een leenauto ging die [geïntimeerde] tijdelijk kon gebruiken. [getuige 3] en [getuige 4] verklaren voorts dat in die context op de in 3.6 aangehaalde aankoopbon is genoteerd dat [appellant] binnen drie maanden een andere auto voor [geïntimeerde] zou regelen. Hoewel in het algemeen enige terughoudendheid in acht genomen dient te worden bij verklaringen van getuigen die in een nauwe band staan tot een procespartij, laat dat in dit geval onverlet dat het hof in navolging van de kantonrechter van oordeel is dat het bewijs in beginsel geleverd is door de getuigenverklaringen van [getuige 3] en [getuige 4] in samenhang met de in 3.6 aangehaalde aantekening op de aankoopbon.
4.8
[appellant] stelt dat de kantonrechter de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] ten onrechte heeft aangemerkt als onbetrouwbaar, omdat zij tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over de rol van [getuige 1] in het autobedrijf van [appellant]. [appellant] stelt dat het hier gaat om een punt dat voor de procedure niet relevant is, zodat dit geen invloed heeft op de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2].
4.9
Anders dan [appellant] is het hof van oordeel dat deze tegenstrijdigheden, waarvoor geen verklaring is gegeven, de geloofwaardigheid van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] wel degelijk aantasten. Zelfs indien aan die ongeloofwaardigheid voorbij gegaan zou worden, kan aan de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] slechts een beperkte waarde toegekend worden. Genoemde getuigen hebben weliswaar verklaard dat het niet om een leenauto ging, maar geen van beide is bij het gesprek met [geïntimeerde] aanwezig geweest. [getuige 2] en [getuige 1] hebben derhalve niet uit eigen wetenschap kunnen verklaren over de inhoud van de bespreking tussen partijen over de afgeleverde Scenic, maar slechts op grond van wat zij beschouwen als de normale gang van zaken binnen het autobedrijf. Naar 's hofs oordeel is dat echter onvoldoende om de verklaringen van [getuige 3] en van [getuige 4], die wel bij de gesprekken tussen partijen aanwezig waren, te ontzenuwen.
4.1
Het hof deelt ook niet de opvatting van [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte heeft nagelaten de verklaring van [getuige 3] aan te merken als verklaring van een partij-getuige met beperkte bewijskracht. Uit vaste rechtspraak volgt dat niet alleen verklaringen van formele procespartijen, maar ook die van materiële procespartijen moeten worden aangemerkt als een partijgetuigenverklaring. [getuige 3] is echter niet aan te merken als een materiële procespartij, aangezien zij niet de contractspartner is van [appellant]. Hieruit volgt dat [appellant] en [getuige 3] geen rechten en plichten ten opzichte van elkaar hebben. Dat de afgeleverde Scenic op naam van [getuige 3] is gezet, maakt dit niet anders.
4.11
Evenals de kantonrechter is het hof van oordeel dat is komen vast te staan dat [appellant] de afgeleverde Scenic als leenauto ter beschikking heeft gesteld aan [geïntimeerde]. Dat [geïntimeerde] de onderhoudskosten van de afgeleverde Scenic die samenhingen met zijn gebruik van deze auto heeft betaald, doet zonder nadere toelichting niet af aan voormeld oordeel. Een dergelijke toelichting ontbreekt echter. De grieven I, II, V en VI treffen dan ook geen doel.
4.12
Uit het voorgaande volgt dat [appellant] geen belang meer heeft bij bespreking van
grief III, die ertoe strekt dat de aantekening op de in 3.6 aangehaalde aankoopbon niet onduidelijk is, zoals de kantonrechter overwoog, maar volgens [appellant] een inruilgarantie inhield voor het geval [appellant] erin zou slagen om een luxere auto voor [geïntimeerde] te vinden.
4.13
Met
grief VIIwil [appellant] ingang doen vinden dat de op 4 maart 2011 gesloten koopovereenkomst vervallen zou zijn op 14 mei 2011, toen [appellant] aan [geïntimeerde] meedeelde dat hij de aangekochte Scenic niet aan hem kon leveren. [appellant] stelt dat dit meebrengt dat van ontbinding van de overeenkomst van 4 maart 2011 geen sprake kan zijn. Van verbintenissen die strekken tot ongedaanmaking van de over en weer geleverde prestaties kan dan ook geen sprake zijn, aldus [appellant]. Deze grief slaagt niet, aangezien de enkele mededeling van [appellant] dat hij de aangekochte Scenic niet kon leveren zonder nadere toelichting, die echter ontbreekt, niet het oordeel kan schragen dat de koopovereenkomst van 4 maart 2011 door beide partijen als vervallen werd beschouwd.
4.14
Onder deze omstandigheden heeft [appellant] geen belang meer bij bespreking van
grief IV, waarmee [appellant] opkomt tegen het oordeel van de kantonrechter dat hij geen goede verklaring heeft gegeven voor het feit dat de aangekochte Scenic enige dagen na de verkoop aan [geïntimeerde] op naam van een andere particulier is gezet en het oordeel dat hij, [appellant], zijn stelling dat hij de aangekochte Scenic niet aan [geïntimeerde] kon afleveren wegens motorproblemen, niet nader heeft onderbouwd.
4.15
Nu de grieven niet slagen, zal het vonnis van de kantonrechter van 31 oktober 2012 worden bekrachtigd.
Grief VIII, waarmee [appellant] de in eerste aanleg uitgesproken proceskostenveroordeling bestrijdt, deelt daarom het lot van de overige grieven.
4.16
[appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De proceskosten in hoger beroep zullen worden vastgesteld op € 299,- aan verschotten en op € 632,- aan geliquideerd salaris van de advocaat (1 punt in tarief I). De wettelijke rente over de proceskosten zal op na te melden wijze worden toegewezen.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verwerpt het beroep voor zover gericht tegen de vonnissen van de kantonrechter van
9 mei 2012 en 15 augustus 2012;
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van 31 oktober 2012;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het geding in hoger beroep en stelt deze
kosten aan de zijde van [geïntimeerde] vast op:
- € 299,- aan verschotten,
- € 632,- aan geliquideerd salaris van de advocaat,
te vermeerderen met de wettelijke rente over voormelde bedragen vanaf 14 dagen na deze uitspraak tot de dag der algehele voldoening;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. L. Janse en mr. L. Groefsema, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 7 juli 2015.