ECLI:NL:GHARL:2015:5002
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bepaling van de werkgever in een arbeidsovereenkomst en de bewijslast van de partijen
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juli 2015, staat de vraag centraal wie de werkgever is van de geïntimeerde: de in de arbeidsovereenkomst genoemde partij of de vennootschap waar de werknemer feitelijk haar werkzaamheden verrichtte. De appellante, een rechtspersoon naar buitenlands recht, heeft in hoger beroep de beslissing van de rechtbank aangevochten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de geïntimeerde in dienst was van de vennootschap en niet van de appellante. Het hof heeft het tussenarrest van 17 juni 2014 overgenomen, waarin de appellante was toegelaten tot tegenbewijs van de schriftelijke arbeidsovereenkomst. Tijdens de getuigenverhoren zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder de echtgenoten van de aandeelhouders van de appellante en de geïntimeerde zelf. De getuigenverklaringen wezen erop dat er geen directe communicatie was tussen de geïntimeerde en de appellante over de arbeidsovereenkomst, en dat de geïntimeerde feitelijk bleef werken voor de vennootschap. Het hof concludeert dat de appellante onvoldoende bewijs heeft geleverd om de bewijskracht van de schriftelijke arbeidsovereenkomst te ontzenuwen. De grieven van de appellante worden verworpen, en de eerdere vonnissen van de kantonrechter worden bekrachtigd. De kosten van het hoger beroep worden toegewezen aan de zijde van de geïntimeerde, met een veroordeling van de appellante in de proceskosten.