ECLI:NL:GHARL:2015:4914

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juni 2015
Publicatiedatum
2 juli 2015
Zaaknummer
200.166.566-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en omgangsregeling in een complexe ouderschapskwestie met risico op klem raken van kinderen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat het gezamenlijk gezag van ouders over hun kinderen centraal. De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de moeder met het eenhoofdig gezag over de kinderen werd belast. De vader verzocht om een zorg- en contactregeling, maar de rechtbank wees dit verzoek af. Het hof heeft de zaak op 30 juni 2015 behandeld, waarbij de ouders en hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.

De vader en moeder hebben samen drie minderjarige kinderen. De moeder heeft verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen, terwijl de vader een zorg- en contactregeling wilde vaststellen. Het hof heeft vastgesteld dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders, gezien de problematiek en de communicatieproblemen tussen hen. De moeder heeft een belaste voorgeschiedenis, waaronder suïcidepogingen en een diagnose van PTSS, terwijl de vader een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft en in het verleden betrokken is geweest bij huiselijk geweld.

Het hof concludeert dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk het gezag uit te oefenen en dat het in het belang van de kinderen is dat de moeder met het gezag wordt belast. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen in strijd is met hun belangen, gezien de angst en kwetsbaarheid van de kinderen. De vader begrijpt niet de impact van zijn gedrag op de kinderen en de moeder, wat het hof als zorgwekkend beschouwt. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de kosten van het geding gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.166.566/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/144346/FA RK 13-2505)
beschikking van de familiekamer van 30 juni 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [A],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen:
de vader,
advocaat: mr. M. Arnold, kantoorhoudend te Winschoten,
tegen
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen:
de moeder,
advocaat: mr. L.G. Mellens-Schrage, kantoorhoudend te Hoogezand.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 16 december 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 13 maart 2015, is de vader in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en zijn verzoek tot vaststelling van een zorg- en contactregeling dan wel omgangsregeling toe te wijzen en het verzoek van de moeder om haar met het eenhoofdig gezag te belasten, af te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 10 april 2015, heeft de moeder het verzoek in hoger beroep van de vader bestreden en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vader in zijn verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren en/of dat verzoek af te wijzen en/of aan de vader te ontzeggen met veroordeling van de vader in de kosten van dit geding.
2.3
Ter griffie van het hof is binnengekomen:
- op 25 maart 2015 een brief van de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de raad), gedateerd 24 maart 2015;
- op 22 mei 2015 een journaalbericht van 21 mei 2015 van mr. Arnold met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 8 juni 2015 plaatsgevonden. De ouders zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is in het kader van zijn adviserende taak de heer [B] verschenen.

3.Inleiding

3.1
Uit de affectieve relatie van partijen zijn geboren:
- [de minderjarige1] (hierna te noemen: [de minderjarige1]) [in] 2005;
- [de minderjarige2] (hierna te noemen: [de minderjarige2]) [in] 2007;
- [de minderjarige3] (hierna te noemen: [de minderjarige3]) [in] 2009.
Zij zijn door de vader erkend. Bij beschikking van 12 juli 2011 heeft voornoemde rechtbank onder meer partijen gezamenlijk met het gezag belast over voornoemde kinderen.
3.2
De moeder heeft in haar inleidend verzoek verzocht de beschikking van 12 juli 2011 te wijzigen en haar met het eenhoofdig gezag over de kinderen te belasten.
De vader heeft vervolgens een zelfstandig verzoek ingediend waarin hij heeft verzocht een zorg- en contactregeling vast te stellen, waarbij hij gerechtigd is de kinderen één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag (na school) tot zondagavond 19.00 uur bij zich te ontvangen, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij hij zal zorgdragen voor het halen en brengen van de kinderen.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de beschikking van 12 juli 2011 van de rechtbank gewijzigd en bepaald dat de moeder voortaan alleen met het gezag over de minderjarige kinderen wordt belast. De rechtbank heeft daarbij het verzoek van de vader tot vaststelling van een zorg- en contactregeling afgewezen. De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen die beslissingen.

4.De motivering van de beslissing

*
Gezag
4.1
Het geding tussen partijen betreft onder meer de vraag of ouders het ouderlijk gezag gezamenlijk dienen uit te oefenen of de moeder voortaan alleen. Ter zitting heeft de vader aangegeven dat zijn hoger beroep met name gericht is tegen de afwijzing van de contactregeling en dat het gezamenlijk gezag pas kan als er ook omgang tussen de vader en de kinderen tot stand is gekomen. Het hof zal eerst over het gezag beslissen en pas daarna over de zorg- of omgangsregeling, aangezien een beslissing over het gezag het meest verstrekkend is.
4.2
Ingevolge artikel 1:253n BW kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond van waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan ingevolge artikel 1:251a BW bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.3
Een minimale communicatie tussen de ouders is noodzakelijk om op een goede manier invulling te kunnen geven aan gezamenlijk ouderschap. In ieder geval moeten zij samen kunnen overleggen over de omgang en de eventuele knelpunten in de opvoeding, temeer nu er zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen en hulpverlening ingezet dient te worden/blijven. Het hof acht de ouders hiertoe niet in staat. Niet bestreden is namelijk dat de vader sinds het uiteengaan van partijen niet bij de verzorging en opvoeding van de kinderen is betrokken. Daar komt bij dat de hierna beschreven problematiek van de ouders, hun negatieve gevoelens jegens elkaar en de jarenlange strijd tussen hen die niet in de nabije toekomst - anders dan voorheen - opgelost lijkt te kunnen worden, maken dat het hof aannemelijk acht dat overleg tussen hen beide niet mogelijk is, dan wel binnen afzienbare termijn mogelijk gaat worden.
4.4
De moeder heeft immers een belaste voorgeschiedenis. In 2000 heeft ze meerdere suïcidepogingen gedaan. Er is bij de moeder een PTSS vastgesteld naar aanleiding van haar jeugd, de relatie met de vader en de bedreigingen van de broer van vader (door de raad ook genoemd: oom vaderszijde). Bij de moeder zijn kenmerken van een Borderline persoonlijkheidsstoornis vastgesteld. De moeder heeft aangegeven dat ze teveel boosheid heeft om in contact te kunnen zijn met de vader. De moeder heeft laten weten dat zij nog behandeling nodig heeft en een EMRT zal gaan volgen, wat het nodige van haar zal vragen.
4.5
Het hof maakt voorts uit de stukken op dat bij de vader een antisociale persoonlijkheidsstoornis is vastgesteld in combinatie met het functioneren op zwakbegaafd niveau. De vader toont weinig (vermogen tot) zelfreflectie en legt bij problemen de schuld bij anderen. Tegen het einde van de relatie tussen partijen is er sprake geweest van huiselijk geweld. Hij is daarvoor ook meermalen veroordeeld. De vader heeft desondanks ontkend dat hij agressief of driftig is en heeft aangegeven dat hij alleen in de relatie met de moeder zo was en dat dit door haar kwam. De vader heeft aangegeven dat zijn uitspraken in zijn gesprek bij de raad verkeerd zijn begrepen. Gevraagd naar die uitlatingen bij de raad heeft de vader ter zitting toegelicht dat hij tot april 2014 een behandeling heeft gevolgd bij de AFPN en daar veel geleerd heeft, maar dat het kan zijn dat dat weer teruggedraaid wordt. Dat wijst niet op een bestendige gedragsverandering. Ter zitting van het hof is duidelijk geworden dat de vader weinig invoelend is en niet begrijpt waarom de moeder en ook de raad zorgen hebben (gehad) over de veiligheid van de moeder en de kinderen en dat zijn uitingen bij de raad daaraan hebben bijgedragen. De vader heeft bovendien enkel zorgen over de negatieve impact die het had op hemzelf en spreekt niet over de gevolgen voor anderen.
Weliswaar is positief dat het thans goed gaat met de vader en hij de moeder en de kinderen niet opzoekt, maar gelet op het verleden en de uitspraken van de vader bij de raad, is het hof er niet van overtuigd dat de vader zijn agressie inmiddels zodanig onder controle heeft dat hij in staat is om zijn negatieve gevoelens richting moeder te beheersen.
4.6
Het hof is daarom van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen in geval van voortzetting van het gezamenlijk gezag klem of verloren raken tussen hun beide ouders. Nu de kinderen bij de moeder wonen, dient de moeder met het ouderlijk gezag over de kinderen belast te zijn, zoals door de moeder is verzocht in eerste aanleg en door de rechtbank is bepaald.
*
Zorgregeling
4.7
De vader heeft verzocht om vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en de kinderen. De moeder heeft zich daartegen verzet. De raad heeft laten weten dat de raad geen mogelijkheden ziet voor het vaststellen van een contactregeling.
4.8
In het algemeen is het in het belang van een kind te achten dat het omgang heeft met de niet met het gezag belaste ouder. Dienovereenkomstig heeft de wetgever dan ook bepaald dat het kind en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar hebben. Dat recht kan slechts worden ontzegd op de in art. 1:377a lid 3 BW omschreven gronden, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.9
De vader betreurt dat het advies van de raad van 2 juni 2014 gebaseerd is op één intakegesprek met hem waarbij de door hem gedane uitspraken verkeerd zijn opgevat. Het hof ziet in dit argument van de vader geen aanleiding om het raadsrapport buiten beschouwing te laten omdat het hof uit het raadsrapport opmaakt dat niet alleen het gesprek met de vader, noch alleen de uitlatingen van de moeder ten grondslag hebben gelegen aan het advies, maar ook de informatie van de AFPN, politie, scholen, MKD, Elker, Inter-Psy, de huisarts en BJZ.
4.1
Op basis van de stukken, waaronder voornoemd raadsrapport, en het verhandelde ter zitting komt het hof tot het oordeel dat omgang tussen de vader en de kinderen in strijd is met zwaarwegende belangen van de kinderen. Het hof heeft daarbij het onder 4.3, 4.4 en 4.5 overwogene in aanmerking genomen en voorts het volgende.
4.11
Duidelijk is dat bij de moeder grote vrees en wantrouwen ten opzichte van de vader is ontstaan en bij haar geen enkel draagvlak bestaat voor een omgangsregeling. Omgang tussen de vader en de kinderen, ook als die begeleid zou zijn, zal grote spanningen teweegbrengen bij de moeder die kwetsbaar is, en een negatieve weerslag hebben op de moeder en daarmee op (de ontwikkeling van) de kwetsbare kinderen, die (nog) in hoge mate afhankelijk zijn van de verzorging en opvoeding door de moeder.
4.12
Dat er zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen en dat zij daardoor kwetsbaar zijn, is niet bestreden in deze procedure. De raad heeft aangegeven dat de kinderen al jaren belast zijn met de strijd tussen de ouders. De kinderen zijn getuige geweest van agressie en ruzies tussen beiden. Er is teveel angst bij de kwetsbare kinderen, mede veroorzaakt door het gedrag van de vader en de strijd tussen de ouders. De vader begrijpt desgevraagd niet waarom de kinderen bang voor hem zouden zijn en zich bijvoorbeeld voor hem verstopten toen hij op school kwam voor een gesprek. De vader is van mening dat omdat hetgeen tussen hem en de moeder was voorbij is, de stress en onrust daarvan voor de kinderen ook voorbij is. Dat het (huiselijk) geweld en agressie een schadelijk effect op de kinderen heeft (gehad) en de kinderen daardoor bang voor hem (kunnen) zijn en zich onveilig voelen, ziet de vader -desgevraagd- niet. De vader geeft onvoldoende blijk van inzicht in de impact die zijn gedragingen en uitingen op de kinderen hebben (gehad). Niet alleen jegens de moeder maar ook richting de kinderen ontbreekt het de vader aldus aan inlevingsvermogen.
De moeder en de kinderen zijn na de uitlatingen van de vader bij de raad verhuisd naar een geheim tijdelijk adres en gaan nog weer verhuizen naar een definitieve woning. De moeder probeert voor de kinderen een veilige en stabiele opvoedingssituatie op te bouwen en wordt daarbij ondersteund door hulpverlening. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat hen thans de rust, stabiliteit en veiligheid worden gegund die zij nodig hebben. Van daaruit kunnen ze werken aan hun ontwikkelingstaken en aan de nodige therapieën. Daarbij past niet (gedwongen) contact met de vader. Het is begrijpelijk dat de vader de kinderen wil zien, maar het hof is onder de gegeven omstandigheden van oordeel dat zwaarwegende belangen zich verzetten tegen een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen.
4.13
De vader heeft overigens nog aangegeven dat de moeder het negatieve vaderbeeld van de kinderen heeft veroorzaakt en dat het goed is voor de identiteitsontwikkeling van de kinderen en om verdere hechtingsproblematiek te voorkomen, als de kinderen tijdens een omgangsregeling zelfstandig een beeld van hem kunnen vormen. De omstandigheid dat het beeld dat de kinderen van de vader hebben (deels) is veroorzaakt door (het conflict c.q. spanningen tussen de vader en) de moeder, brengt - naar het oordeel van het hof - evenwel niet zonder meer mee dat een omgangsregeling dient te worden vastgesteld. Het belang van de kinderen is namelijk doorslaggevend en dat belang verzet zich in casu tegen (gedwongen) contact tussen de vader en de kinderen nu aannemelijk is dat dat een negatieve weerslag op de (ontwikkeling van) de kinderen zal hebben.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.2
Nu het in deze zaak gaat om de belangen van de minderjarige kinderen van partijen ziet het hof aanleiding de kosten van het geding in beide instanties te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 16 december 2014;
wijst het meer of anders verzochte af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, mr. I.A. Vermeulen en mr. G.K. Schipmölder, bijgestaan door de griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 30 juni 2015.