In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van een minderjarige en de toestemming voor verhuizing van de moeder. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Overijssel verzocht om toestemming om met haar minderjarige kind naar [B] te verhuizen en hem daar in te schrijven op school. De rechtbank had dit verzoek afgewezen en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader bepaald. De moeder ging hiertegen in beroep.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De ouders zijn in 2007 getrouwd en hebben in 2010 een kind gekregen. Na de echtscheiding in 2013 heeft de minderjarige tot de bestreden beschikking zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder gehad. De moeder heeft aangevoerd dat verhuizing noodzakelijk is vanwege haar nieuwe partner en de school van de minderjarige in [B]. De vader heeft echter betoogd dat de verhuizing een onaanvaardbare beperking zou betekenen voor zijn contact met de minderjarige.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de verhuizing van de moeder en de minderjarige naar [B] niet in het belang van het kind is. Het hof heeft de motivering van de rechtbank onderschreven en benadrukt dat de continuïteit van de zorg en het contact tussen de minderjarige en de vader van groot belang zijn. De moeder heeft onvoldoende alternatieven voor de verhuizing onderzocht en de specifieke omstandigheden van het geval rechtvaardigen geen verhuizing. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader blijft.