ECLI:NL:GHARL:2015:489

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 januari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
200.159.508
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens verwijtbare belastingschuld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het verzoek van [appellante] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 10 november 2014 bekrachtigd, waarin het verzoek van [appellante] werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat [appellante] een omvangrijke en verwijtbare belastingschuld had, voortvloeiende uit ten onrechte ontvangen kinderopvangtoeslag binnen de vijfjaarstermijn van artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet.

Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] niet te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan en onbetaald laten van haar schuld aan de Belastingdienst. De terugvorderingsbesluiten die zijn genomen binnen de vijfjaarstermijn hebben formele rechtskracht gekregen, en [appellante] heeft geen bezwaar of beroep ingesteld tegen deze besluiten. Het hof heeft ook overwogen dat de psychische gesteldheid van [appellante] niet als hoofdoorzaak van haar schulden kan worden aangemerkt, aangezien haar behandeling voor depressieve klachten eind 2009/begin 2010 is afgerond.

De conclusie van het hof is dat er onvoldoende aanleiding is om de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 van de Faillissementswet toe te passen. Het hof heeft geoordeeld dat [appellante] niet kan worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, en het hoger beroep is dan ook afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.159.508
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 270625 / FTRK 14-1929)
arrest van de tweede civiele kamer van 15 januari 2015
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. H. van Straten.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 10 november 2014 is het verzoek van [appellante] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar voornoemd vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 17 november 2014 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, te bepalen dat zij wordt toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, kosten rechtens.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met één bijlage, de brief met bijlagen van 26 november 2014 en de faxberichten met bijlagen van 29 december 2014 en
5 januari 2015 van mr. Van Straten.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 januari 2015, waarbij [appellante] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Van Straten. Tevens is verschenen M. Wijnman, budgetbeheerder van [appellante].

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellante], geboren op [geboortedatum], heeft vier kinderen. Met twee van hen vormt zij thans een gezin. [appellante] was vanaf 28 juni 2011 gedurende 32 uur per week werkzaam als servicemedewerkster bij een tankstation, waarmee zij naar eigen zeggen € 1.200,- netto per maand verdiende. Vanwege sluiting van één van de tankstations is de arbeidsovereenkomst met [appellante] per 1 december 2014 beëindigd. Thans ontvangt [appellante] een WW-uitkering.
maakt sinds 1 januari 2014 gebruik van budgetbeheer. Haar leefgeld bedraagt
€ 60,- per week.
3.2
De schuldenlast van [appellante] bedraagt volgens de bij het Verzoekschrift Wsnp ex art. 284 gevoegde crediteurenlijst van 11 september 2014 in totaal € 45.071,42.
Tot deze schuldenlast behoren een schuld aan Nederlandse Energie Maatschappij van
€ 1.159,38, schulden aan VGZ Zorgverzekeraar van in totaal € 2.026,05, een schuld aan SCW [woonplaats] van € 1.375,99 en een schuld aan de Belastingdienst Arnhem van € 40.510,-.
Blijkens de in hoger beroep namens [appellante] overgelegde stukken vloeit laatstgenoemde schuld voort uit ten onrechte door [appellante] ontvangen kinderopvangtoeslag over de jaren 2007 (terugvorderingsbesluit 31 oktober 2009: oorspronkelijk bedrag € 18.576,-, medio oktober 2014 € 8.548,-), 2008 (terugvorderingsbesluit 14 mei 2010: oorspronkelijk bedrag
€ 18.796,-, medio oktober 2014 € 14.287,-), 2009 (terugvorderingsbesluit 20 april 2011: oorspronkelijk bedrag € 18.699,-, medio oktober 2014 € 16.424,-) en 2011 (terugvorderings-besluit 16 mei 2013: oorspronkelijk bedrag € 8.710,-, medio oktober 2014 € 1.186,-).
3.3
De rechtbank heeft het verzoek van [appellante] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat [appellante] tot en met 2013 - minder dan vijf jaar geleden - ten onrechte zorgtoeslag (het hof begrijpt: kinderopvangtoeslag) heeft genoten, ter zake van welke schuld zij niet te goeder trouw is.
3.4
Het hof is van oordeel dat [appellante] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van een substantieel deel van haar schuld aan de Belastingdienst ter zake van door haar ten onrechte ontvangen kinderopvangtoeslag onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw is geweest. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de terugvorderingsbe-sluiten waarmee de ten onrechte aan [appellante] uitgekeerde toeslagen zijn teruggevorderd, met uitzondering van het hiervoor onder 3.2 genoemde besluit van 31 oktober 2009, zijn genomen binnen de zogeheten vijfjaarstermijn van artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet en dat de daarmee verband houdende schulden dus dienen te worden betrokken bij de beoordeling of [appellante] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van deze schulden te goeder trouw is geweest. Gesteld noch gebleken is dat [appellante] bezwaar of beroep tegen voormelde terugvorderingsbesluiten heeft ingesteld, zodat deze besluiten formele rechtskracht hebben gekregen en het hof van de juistheid van deze besluiten dient uit te gaan. [appellante] heeft verklaard dat zij in ieder geval van een deel van de uitbetaalde toeslagen wist dat zij daarop geen recht had, maar dat zij de ontvangen gelden niet heeft terugbetaald of gereserveerd maar volledig aan levensonderhoud van haar gezin heeft besteed, waarbij zij tevens heeft verklaard dat een deel daarvan van haar rekening is gehaald door haar destijds nog minderjarige dochter met een verslavingsprobleem. Ook heeft zij verklaard dat zij onvoldoende acht heeft geslagen op besluiten en berichten van de Belastingdienst daaromtrent.
Gelet op het bestaan van de daaruit voortvloeiende omvangrijke en verwijtbare belastingschuld is het hof van oordeel dat [appellante] niet kan worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.5
Het beroep dat [appellante] heeft gedaan op de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 van de Faillissementswet leidt het hof niet tot een ander oordeel. Daarbij overweegt het hof dat nu uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat de behandeling van de depressieve klachten van [appellante] eind 2009/begin 2010 is afgerond, geen grond kan worden gevonden voor de aanname dat de oorzaak van de schuldenpositie van [appellante] in hoofdzaak moet worden toegeschreven aan de psychische gesteldheid van [appellante]. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] overigens onvoldoende aangetoond dat de omstandigheden die (wel) bepalend zijn geweest voor het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden inmiddels voldoende onder controle zijn. Dat [appellante] sinds een jaar, volgens de verklaring van de budgetbeheerder ter zitting in hoger beroep: naar volle tevredenheid, gebruik maakt van budgetbeheer en in staat is met haar twee kinderen rond te komen van een bescheiden leefgeld, is daartoe nog onvoldoende.
3.6
Het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van
10 november 2014.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J.P. Lock, Ch.E. Bethlem en A.S. Gratama, en is op
15 januari 2015 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.