Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
gevestigd te [plaatsnaam],
1.Het geding in eerste aanleg
17 april 2013 en 22 januari 2014 die de rechtbank Midden-Nederland tussen [appellant] als
eiser in conventie/verweerder in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
22 januari 2014 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
primair:het door [appellant] in eerste aanleg gevorderde alsnog zal toewijzen, met dien verstande dat [appellant] zijn eis heeft verminderd naar een bedrag van € 238.998,19;
subsidiair:in het geval het hof tot de conclusie komt dat [appellant] genoegen had moeten nemen met herstel van de vloer door [het bedrijf 2], terwijl [geïntimeerde], nu [appellant] het gehele herstel heeft bekostigd, ongerechtvaardigd is verrijkt ten bedrage van € 36.348,40 het door [appellant] in eerste aanleg gevorderde alsnog zal toewijzen, met dien verstande dat de vordering in dat geval een bedrag van € 159.255,36 behelst;
en voorts:
3.De vaststaande feiten
21 juli 2009, waarin een totaalsom voor de werkzaamheden is opgenomen van € 910.184,- exclusief BTW. In de orderbevestiging is verder opgenomen:
“
(…)
(…)
(…)Volgens opgave € 62.172,-. excl. b.t.w.
”
(…) Op 16 april 2010 heeft u een betonvloer gestort naar aanleiding van een opdracht door ons (BtB) en van Uw offerte (blad 1) 31 maart 2010. Orderbevestiging 9 april 2010.
“
(…)
(…)Tot op heden heeft er nog geen oplevering plaats gevonden van de vloer. Wij voegen bij deze er nog een geconstateerd gebrek bij (artikel 11). Er is geen dilatatievoeg aangebracht tussen het gedeelte vloer, gestort door [persoon 2] en het punt waar de vloer begint, die door U op 16 april is gestort in gebouw A.
(...)
(…)• herstelmethode 2 zoals genoemd in ons rapport B -1 5099a achten wij (nog steeds) demeest reële berstelmethode die het meest in verhouding staat tot de ernst van deproblematiek. (...)”
• de prijs van [het bedrijf 2] is zonder meer erg scherp, (...). De prijs is echter niet onmogelijk laag,mede daar zij producten uit eigen productie gebruiken;
“
Met betrekking tot het project [projectnaam], Loods [plaatsnaam] kan ik u als volgt bevestigen.
“
Naar aanleiding van uw fax en ons gezamenlijke bezoek (d.d. 9-5-12) in het bijzijn van de eigenaar en de aannemer (dhr. Meyers) op bovengenoemd project, het volgende.
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
€ 284.919,52, te vermeerderen met wettelijke rente en in de kosten van het geding. [appellant] heeft daarbij toegelicht dat het gevorderde bedrag is opgebouwd uit € 410.293,16 inclusief BTW (€ 127.913,23 aan herstelkosten vloer + € 145.259,93 aan herstelkosten loodsen en
€ 137.215,- aan gederfde winst vanwege de onmogelijkheid tot opslag van stro) aan vervangende en aanvullende schadevergoeding verminderd met € 125.373,64 inclusief BTW (€ 71.009,68 betonvloer + € 54.363,96 afbouw loodsen) aan openstaande facturen. Aan de vordering heeft [appellant], voor zover hier van belang, ten grondslag gelegd dat de door [geïntimeerde] gestorte betonvloer veel krimpscheuren vertoonde en op enkele plaatsen losliet, dat de door [geïntimeerde] geplaatste dakconstructie in afwijking van de voorschriften één kitvoeg bevatte en dakbouten miste, alsmede dat [geïntimeerde] ten onrechte purschuim als isolerende laag tussen de wand- en dakplaat heeft aangebracht.
zal veroordelen in de buitenrechtelijke incassokosten ad € 7.828,68 en in de proces- en nakosten en het door te Beek gelegde beslag zal opheffen op straffe van verbeurte van een dwangsom. Zij heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat [appellant] de betaling van voornoemde facturen ten onrechte met een beroep op gebreken aan de vloer en de loodsen heeft opgeschort.
4.3 Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, geoordeeld dat [appellant], voor zover aan de zijde van [geïntimeerde] een verplichting tot herstel van scheurtjes bestaat, [geïntimeerde] onvoldoende gelegenheid heeft geboden zelf herstelwerkzaamheden te verrichten en dat dit de conclusie rechtvaardigt dat aan de zijde van [appellant] schuldeisersverzuim is opgetreden. Wat betreft de isolatie heeft de rechtbank overwogen dat [geïntimeerde] zich heeft verplicht een afdichting in de vorm van pur aan te brengen en dat [appellant] niet heeft onderbouwd dat de eisen van een goed en deugdelijk werk meebrengen dat compriband had moeten worden aangebracht. Voor de kosten van het dak is [geïntimeerde] naar het oordeel van de rechtbank niet aansprakelijk, omdat [appellant] haar onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld het herstel zelf ter hand te nemen. De rechtbank heeft vervolgens, uitvoerbaar bij voorraad, in conventie de vorderingen van [appellant] afgewezen, in reconventie de vorderingen van [geïntimeerde] ter zake van de betonvloer en de bouw van de loodsen toegewezen, het door [appellant] gelegde beslag opgeheven en het meer of anders gevorderde afgewezen, alsmede in conventie en reconventie [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
13 oktober 2010 en door VKB is opgesteld, is vermeld dat de vloer voor een bedrag van
€ 121.332,- exclusief BTW kan worden hersteld. Bij de hiervoor onder 3.17 vermelde brief van 25 oktober 2010 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] aangeboden de vloer conform de opgave van [het bedrijf 2] te herstellen. [appellant] heeft hierop beide offertes ter beoordeling aan Nebest voorgelegd, waarna Nebest bij het hiervoor onder 3.19 vermelde e-mailbericht van
5 november 2010 aan [appellant] heeft laten weten dat zij methode 2 de meest reële herstelmethode acht, dat de prijs van [het bedrijf 2] scherp is en dat de prijs van VKB buitensporig hoog en onvoldoende marktconform is.
5 november 2010 onvoldoende heeft onderbouwd dat de scheurvorming met de toepassing van methode 2 niet kon worden stopgezet en dat herstel van de vloer conform die methode derhalve niet van hem kon worden gevergd. Uit het rapport van 7 december 2010 van Nebest volgt weliswaar dat de scheurvorming in de periode tussen 30 juni 2010 en 7 december 2010 is geïntensiveerd, maar daaruit blijkt niet dat de vloer in het voorjaar van 2010 niet door middel van methode 2 afdoende had kunnen worden hersteld. Uit de prijsaanbieding van
13 december 2011 van [het bedrijf 3] (productie 47 bij de brief van 12 juni 2013) volgt dit evenmin. De brief van 16 april 2013 van [het bedrijf 3] (productie 43 bij de brief van 12 juni 2013) heeft betrekking op de gesteldheid van de vloer na december 2010. Daaruit kan niet worden afgeleid dat de verdergaande scheurvorming ook zou zijn opgetreden, indien de vloer in het voorjaar van 2010 conform methode 2 zou zijn hersteld.
artikel 6:58 BW in schuldeisersverzuim is geraakt. Als gevolg van dit verzuim kon op grond van artikel 6:61 BW geen verzuim aan de zijde van [geïntimeerde] intreden. De onder 2.2 vermelde primaire vordering van [appellant] is niet toewijsbaar.
€ 97.555,66 inclusief BTW door [het bedrijf 3] heeft laten herstellen. Anderzijds is [geïntimeerde] verrijkt, omdat zij de vloer niet op haar kosten heeft hersteld (waar zij op grond van de op haar rustende verbintenis gehouden was). Voor deze verrijking van [geïntimeerde] ten koste van [appellant], is geen redelijke grond aanwezig. Indien aan de zijde van [appellant] geen sprake zou zijn geweest van het schuldeisersverzuim waren de herstelkosten voor rekening van [geïntimeerde] gekomen. Het voordeel dat [geïntimeerde] hierdoor geniet, becijfert het hof op € 25.531,- inclusief BTW aangezien uit de offerte van 16 november 2010 (productie 1 bij conclusie van antwoord) volgt dat [het bedrijf 2] de vloer voor dit bedrag had kunnen herstellen. [appellant] heeft recht op vergoeding van dat bedrag.
€ 28.952,25 aan [appellant] verschuldigd. De vordering van [appellant] is in zoverre toewijsbaar. De gevorderde wettelijke rente over het bedrag zal als niet weersproken worden toegewezen.
niet, althans onvoldoende gemotiveerd, gesteld.
[geïntimeerde] heeft de stelling van [appellant] betwist, waarbij zij heeft verwezen naar de onder
3.25 en 3.27 genoemde brieven van fabrikant [het bedrijf 5].
niet- naleving van de principedetails in de onderhavige situatie geen gevolgen heeft voor de waterdichting van het dak. [het bedrijf 5] is als fabrikant van de dakpanelen tot deze conclusie gekomen na de situatie ter plaatse te hebben beoordeeld. In welke hoedanigheid [persoon 8] bij het onderhavige project betrokken is, volgt niet, althans onvoldoende uit de stukken.
5.Slotsom
6.De beslissing
17 september 2010 tot de dag van volledige betaling;