ECLI:NL:GHARL:2015:4718

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juni 2015
Publicatiedatum
25 juni 2015
Zaaknummer
200.167.107
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor vakantie in Iran; beoordeling van veiligheidsrisico's en terugkeergarantie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor een vakantie naar Iran met het kind. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de kinderrechter die de moeder toestemming verleende om met hun kind naar Iran te reizen. De ouders zijn op 18 februari 2007 in Iran getrouwd en hebben samen een kind, geboren in 2009. De vader betoogt dat de reis naar Iran onaanvaardbare veiligheidsrisico's met zich meebrengt, vooral gezien de dubbele nationaliteit van de moeder en het kind en de christelijke achtergrond van de moeder. Hij verwijst naar een reisadvies van de Rijksoverheid dat Nederlanders met een Iraanse nationaliteit afraadt om naar Iran te reizen.

Het hof heeft de argumenten van de vader overwogen, maar oordeelt dat de moeder, die in Iran is geboren en getogen, voldoende kennis heeft van de situatie ter plaatse en zich bewust is van de risico's. De moeder heeft verklaard dat zij met het Iraanse paspoort zal reizen en dat zij alleen in [plaats] zal verblijven, waar haar moeder woont. Het hof concludeert dat er geen onaanvaardbaar veiligheidsrisico voor het kind is en dat de moeder voldoende intentie heeft om met het kind terug te keren naar Nederland. De eerdere lange verblijven in Iran zijn niet representatief voor de huidige situatie, waarin het kind in Nederland is opgegroeid en naar school gaat. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kinderrechter en verleent de moeder de gevraagde toestemming om met het kind naar Iran te reizen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.167.107
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 166520)
beschikking van de familiekamer van 25 juni 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. D. Beuving te Hengelo (O),
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.M. Elfrink te Hengelo (O).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 6 maart 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 24 maart 2015;
- het verweerschrift, ingekomen op 2 april 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 juni 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens is ten behoeve van de moeder verschenen de heer [A], tolk in de Farsi taal. Namens de Raad voor de Kinderbescherming is, met kennisgeving vooraf, niemand verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn op 18 februari 2007 te [plaats] (Iran) met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 4 juni 2014 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 17 juli 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Uit het huwelijk van partijen is op [geboortedatum] 2009 te [woonplaats] [kind] (hierna: [kind]) geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [kind].
3.3
De vader, de moeder en [kind] hebben ieder zowel de Iraanse als de Nederlandse nationaliteit.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter, uitvoerbaar bij voorraad, aan de moeder vervangende toestemming verleend om in de zomervakantie van 2015 voor de duur van ongeveer vier weken ter fine van familiebezoek en vakantie met [kind] te vertrekken naar Iran en aldaar te verblijven.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in hoger beroep in geschil de door de kinderrechter aan de moeder verleende vervangende toestemming om in de zomervakantie van 2015 samen met [kind] ongeveer vier weken in Iran te verblijven.
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de moeder tot het verkrijgen van vervangende toestemming om met [kind] op vakantie naar Iran te gaan, alsnog af te wijzen.
4.3
De moeder verzoekt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep dan wel het verzoek van de vader af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 8 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003 (Verordening Brussel II-bis) komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe. Op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (Trb. 1997, nr. 299) is het Nederlandse recht van toepassing.
5.2
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank en, in hoger beroep, aan het hof worden voorgelegd. Daarbij neemt de rechter een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.3
Met zijn eerste grief voert de vader aan dat de kinderrechter ten onrechte heeft overwogen dat de aan een reis naar Iran verbonden risico’s niet zo groot zijn dat de moeder de verzochte toestemming moet worden onthouden. De vader betoogt dat de moeder en [kind] vanwege hun dubbele nationaliteit en omdat zij christen zijn, behoren tot de groep personen aan wie wordt afgeraden naar Iran te reizen. Hij beroept zich daarbij op het door de Rijksoverheid afgegeven reisadvies voor Iran. Daarin wordt de groep Nederlanders die mede de Iraanse nationaliteit bezitten geadviseerd niet naar Iran te reizen omdat een Iraniër die de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, voor de Iraanse wet alleen de Iraanse nationaliteit heeft. Het gevolg daarvan is dat de Nederlandse ambassade geen informatie van de Iraanse autoriteiten ontvangt als er problemen zijn zoals een arrestatie en dat de Iraanse autoriteiten de Nederlandse ambassade niet toestaan om consulaire hulp te verlenen, aldus het reisadvies.
5.4
Het hof is van oordeel dat met het verlenen van de verzochte toestemming geen onaanvaardbaar veiligheidsrisico voor [kind] wordt genomen. De moeder is een ontwikkelde vrouw die in Iran is geboren en getogen, daar tot haar dertigste levensjaar heeft gewoond, de gebruiken en risico’s in dat land kent en zich volgens eigen zeggen daarnaar weet te gedragen. Niet aannemelijk is dat de moeder haar eigen kind in dit opzicht aan onverantwoorde veiligheidsrisico’s zal blootstellen. Zij is zich bewust van het belang om geen aanstoot te geven en zij voert aan het vanzelfsprekend te vinden zich ter plaatse in het openbaar niet als christen te gedragen. Het is haar intentie om [kind], die inmiddels zes jaar oud is, kennis te laten maken met het land waar zijzelf is opgegroeid en om samen met hem haar eigen moeder aldaar te bezoeken. De grootmoeder van [kind] is twee jaar geleden voor het laatst in Nederland geweest. De moeder wil [kind] op deze wijze de gelegenheid bieden zijn achtergrond en identiteit te leren kennen. Zowel [kind] als de moeder beschikt over (ook) een Iraans paspoort en de moeder heeft ter zitting verklaard Iran te zullen in- en uitreizen met uitsluitend het Iraanse paspoort. De moeder heeft voorts verklaard dat zij met [kind] uitsluitend in [plaats] zal verblijven, waar haar eigen moeder woont. Naar de moeder onbestreden heeft aangevoerd, ligt [plaats] in een gebied waarvoor een zogenaamd geel reisadvies geldt, en niet een rood reisadvies waarbij het reizen wordt afgeraden.
Gelet op het voorgaande faalt grief I.
5.5
Met zijn tweede grief betoogt de vader dat zijn vrees dat de moeder niet of niet tijdig met [kind] uit Iran zal terugkeren, door de kinderrechter ten onrechte van de hand is gewezen. De vader beroept zich erop dat de moeder met [kind] in het verleden negen maanden in Iran heeft verbleven, hetgeen veel langer was dan destijds afgesproken. Volgens de vader verdient de moeder om deze reden niet het vertrouwen.
5.6
Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk geworden dat de moeder haar toekomst met [kind] in Nederland ziet. [kind] is in Nederland geboren en opgegroeid en gaat hier naar school. Afgezien van haar eigen moeder heeft de moeder geen familieleden meer in Iran. Haar zus en haar broer wonen, net als zijzelf, in [woonplaats]. De moeder heeft de inburgeringscursus en een opleiding Zorg bij het ROC afgerond. Zij gaat thans vier dagen per week naar school en volgt een opleiding voor de Nederlandse taal op hoger niveau. Voorts heeft zij onweersproken aangevoerd dat er voor haar als gescheiden vrouw die tot het christendom is bekeerd, in Iran geen toekomst meer ligt. Gelet op een en ander bestaat onvoldoende aanleiding voor de veronderstelling dat de moeder niet met [kind] naar Nederland zal terugkeren. Ook is weinig aannemelijk dat de moeder niet tijdig met [kind] zal terugkeren. Zij heeft in het verleden negen maanden met [kind] in Iran doorgebracht, maar dat was - zo heeft de vader ter zitting erkend - rond het eerste levensjaar van [kind]. De situatie is thans, ruim vijf jaar later, een geheel andere. [kind] heeft in Nederland zijn vriendjes gekregen, gaat hier naar school en is leerplichtig. Voorts heeft de moeder ditmaal zelf de tussenkomst van de rechter ingeroepen om met [kind] naar Iran te mogen reizen. Aangenomen mag worden dat zij zich aan de door de kinderrechter gegeven termijn zal houden.
Gezien het voorgaande faalt ook grief II.
5.7
Het hof komt tot het oordeel dat de moeder vervangende toestemming dient te worden verleend om samen met [kind] in de naderende zomervakantie ongeveer vier weken in Iran te verblijven. Dit vakantieverblijf biedt [kind] de mogelijkheid om zijn achtergrond en identiteit beter te leren kennen, terwijl onvoldoende aannemelijk is geworden dat met dit vakantieverblijf een onaanvaardbaar veiligheidsrisico voor [kind] wordt genomen dan wel dat de moeder met [kind] in Iran zal blijven.
De bestreden beschikking zal dan ook worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 6 maart 2015.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.M.M. Mostermans, A. Smeeïng-van Hees en B.F. Keulen, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, en is op 25 juni 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.