In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 11 februari 2015, die de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde met een jaar heeft verlengd. De rechtbank had daarbij bepaald dat er voor de volgende verleningszitting door de reclassering onderzoek moest worden gedaan naar de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. Het hof oordeelt dat de verlengingsrechter geen imperatieve opdracht kan geven voor een dergelijk onderzoek, maar enkel kan adviseren over de wenselijkheid ervan. Het hof vernietigt daarom het deel van de beslissing van de rechtbank dat deze opdracht bevatte.
De terbeschikkinggestelde, die sinds 19 december 2013 in een FPA verblijft, heeft te maken met een chronische psychotische stoornis en heeft in het verleden alcohol gebruikt, wat leidde tot terugplaatsingen in de kliniek. Ondanks zijn medicatie blijft hij stemmen horen. De raadsman van de terbeschikkinggestelde pleit voor een onderzoek naar de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging, maar het hof wijst dit verzoek af. Het hof concludeert dat er op dit moment geen aanleiding is voor een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege, gezien de psychische toestand van de terbeschikkinggestelde.
Het hof bevestigt wel de beslissing van de rechtbank om de terbeschikkingstelling met een jaar te verlengen, omdat deze beslissing op goede gronden is genomen. Het hof beveelt aan dat er voor de volgende verlengingszitting een overleg plaatsvindt tussen betrokken partijen om te onderzoeken of de noodzakelijke zorg ook kan worden geboden door een andere instelling, zonder dat dit als een verplichting wordt opgelegd.