Uitspraak
[appellante],
1.[geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 2],
[geïntimeerden],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep van appellante tegen de geïntimeerden over de bewijsvoering van contante betalingen van hypotheekrente. De zaak is gestart met een tussenarrest op 16 september 2014, waarin het hof de geïntimeerden toestond nader bewijs te leveren van hun stelling dat zij contante betalingen aan de echtgenoot van appellante hadden gedaan. Op 9 februari 2015 vonden getuigenverhoren plaats, waarbij verschillende getuigen werden gehoord over de vermeende contante betalingen. De verklaringen van de getuigen waren echter tegenstrijdig en het hof concludeerde dat de geïntimeerden er niet in geslaagd waren om het bewijs te leveren dat de contante betalingen daadwerkelijk hadden plaatsgevonden. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen van de geïntimeerden niet voldoende waren om de eerdere schriftelijke verklaringen van de getuigen van appellante te weerleggen. Uiteindelijk oordeelde het hof dat het hoger beroep van appellante slaagde, het vonnis van de rechtbank werd vernietigd en de vordering van appellante werd toegewezen, met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten. De geïntimeerden werden veroordeeld in de kosten van beide instanties.