ECLI:NL:GHARL:2015:4610

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
200.169.639-03
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorzieningen in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 23 juni 2015 een beschikking gegeven in hoger beroep inzake voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure. De zaak betreft een verzoek van de man om de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw op nihil te stellen, alsook een verzoek van de vrouw om de kinderalimentatie en partneralimentatie vast te stellen op respectievelijk € 208,- en € 1.170,- per maand. De rechtbank Midden-Nederland had eerder op 11 februari 2015 een beschikking gegeven waarin de echtscheiding werd uitgesproken en alimentatie werd vastgesteld. De man stelde dat de omstandigheden van de vrouw waren gewijzigd en dat de eerdere berekeningen onjuist waren. De vrouw daarentegen betwistte de stellingen van de man en vroeg het hof om de alimentatie vast te stellen op de eerder genoemde bedragen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juni 2015 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof overwoog dat voorlopige voorzieningen hun kracht verliezen zodra de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Aangezien de echtscheiding nog niet was ingeschreven, bleven de voorlopige voorzieningen van de rechtbank van kracht. Het hof concludeerde dat de man geen belang had bij zijn verzoek tot wijziging van de partneralimentatie, omdat er geen voorlopige voorziening was vastgesteld. Evenzo oordeelde het hof dat de vrouw haar verzoek om voorlopige voorzieningen onvoldoende had onderbouwd, gezien de status van de echtscheiding.

Uiteindelijk heeft het hof de verzoeken van beide partijen afgewezen. Deze beschikking is uitgesproken in het openbaar, met de griffier aanwezig, en is een belangrijke uitspraak in het kader van voorlopige voorzieningen in echtscheidingsprocedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.169.639/03
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, 360924 en 360925)
beschikking van de familiekamer van 23 juni 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.F.M. van Weegberg te Den Haag,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.G.M. ter Avest te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 11 februari 2015, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank echtscheiding tussen partijen uitgesproken en - uitvoerbaar bij voorraad -:
  • bepaald dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand € 1.170,- (bruto) per maand aan de vrouw zal verstrekken als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • de hoofdverblijfplaats van [kind], geboren op [geboortedatum] 2009, vastgesteld bij de vrouw;
  • een regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, zoals omschreven in die beschikking;
  • bepaald dat de man met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand € 208,- per maand aan de vrouw zal verstrekken als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind], telkens bij vooruitbetaling te voldoen; en
  • bepaald dat de man huurder zal zijn van de woning aan de [adres] te [woonplaats], met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand,
en het meer of anders verzochte afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 8 mei 2015;
  • het verweerschrift, mede houdend een verzoek tot voorlopige voorziening, ingekomen op 1 juni 2015;
  • het verweerschrift, met toestemming van het hof ingekomen na de mondelinge behandeling op 15 juni 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 juni 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Ingevolge artikel 223 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering.
3.2
Bij uitspraak van 5 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3533) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de wet en de aard van de verzoekschriftprocedure zoals geregeld in artikel 261 Rv zich niet verzetten tegen overeenkomstige toepassing van artikel 223 Rv op verzoekschriftprocedures. Er zijn geen aanwijzingen dat de wetgever, door alleen in zaken van echtscheiding en scheiding van tafel en bed voorlopige voorzieningen wettelijk te regelen, daarbuiten de mogelijkheid van een voorlopige voorziening in de verzoekschriftprocedure heeft willen uitsluiten. De Hoge Raad heeft dan ook geoordeeld dat ook in andere gevallen in een verzoekschriftprocedure een incidenteel verzoek kan worden gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding overeenkomstig hetgeen artikel 223 Rv bepaalt voor dagvaardingsprocedure.
3.3
Bij beschikking van 12 mei 2014 heeft de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, voor de duur van het geding en met ingang van 12 mei 2014, voor zover hier van belang:
  • bepaald dat de vrouw € 147,- per maand aan de man dient te voldoen als kinderalimentatie, bij vooruitbetaling te voldoen, en
  • het verzoek van de vrouw om partneralimentatie afgewezen.
3.4
De man verzoekt het hof een voorlopige voorziening te treffen voor de duur van het geding en wel in die zin dat zijn bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: de partneralimentatie) op nihil, althans op een door het hof juist te achten bedrag, wordt gesteld gedurende de procedure in hoger beroep en in afwachting van de beslissing van het hof. De man voert hiertoe aan dat de door de rechtbank berekende behoefte van de vrouw berust op een feitelijke dan wel juridische misslag. Daarnaast zijn de omstandigheden aan de zijde van de vrouw gewijzigd. Dit betekent dat een nieuwe voorlopige nieuwe beoordeling is gerechtvaardigd. De vrouw werkt naar eigen zeggen niet meer. Verder heeft de vrouw in 2015 geen advocaatkosten van € 784,48 per maand en voor die tijd heeft zij die kosten ook niet gemaakt. Ook heeft zij de terugbetaling aan kinderopvangtoeslag van € 90,- per maand niet aangetoond en heeft zij geen kosten meer voor de BSO, omdat [kind] niet meer naar de BSO gaat, aldus nog steeds de man.
3.5
De vrouw bestrijdt de stellingen van de man. Zij verzoekt het hof eveneens een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende:
  • primair: de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] (ook: de kinderalimentatie) vast te stellen € 208,- per maand met ingang van 11 februari 2015 en de partneralimentatie ten behoeve van de vrouw vast te stellen op € 1.170,- per maand met ingang van 11 mei 2015; of
  • subsidiair: de bijdrage in de kinder- en partneralimentatie vast te stellen op bedragen als het hof juist acht.
3.5
Het hof overweegt ten aanzien van het verzoek van de man als volgt. Ingevolge artikel 826 lid 1 Rv verliezen voorlopige voorzieningen hun kracht zodra een beschikking waarbij de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed is uitgesproken, wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Nu de echtscheiding van partijen nog niet is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, gelden in de onderhavige procedure de voorlopige voorzieningen zoals getroffen bij voorziening van 12 mei 2014. Nu bij deze voorlopige voorzieningen geen partneralimentatie is vastgesteld, heeft de man geen belang bij zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in die zin dat de partneralimentatie op nihil, althans op een door het hof juist te achten bedrag, wordt gesteld. Het hof zal dit verzoek dan ook afwijzen.
3.6
Ten aanzien van het verzoek van de vrouw overweegt het hof als volgt. Uit het verweerschrift blijkt - naar de vrouw ter mondelinge behandeling heeft herhaald - dat de vrouw wenst dat de bestreden beschikking gedurende de behandeling in hoger beroep zal (blijven) gelden op het punt van de beslissingen inzake kinder- en partneralimentatie. Nu in de zaak bekend onder nummer 200.169.639/01, die betrekking heeft op het geschil tussen partijen in de hoofdzaak, het oordeel van de rechtbank voor zover dit ziet op de uitgesproken echtscheiding is bekrachtigd, onder aanhouding van iedere overige beslissing, is het hof van oordeel dat de vrouw haar belang tot het treffen van een voorlopige voorziening onvoldoende heeft onderbouwd. De echtscheiding is immers bij deze stand van zaken gereed voor inschrijving in de registers van de burgerlijke stand. Daarbij komt dat voor het treffen van de door de vrouw gewenste voorlopige voorzieningen aannemelijk moet zijn dat het hof overeenkomstig de bestreden beschikking zal beslissen. Daarvan is in de onderhavige zaak, gelet op het debat dat nog tussen partijen gaande is, niet gebleken. Het hof zal dan ook het verzoek van de vrouw eveneens afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, C.J. Laurentius-Kooter en D.J. Buijs, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 23 juni 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.